9 0* 7 Zu-fMis /juot&aj Lxm 'fól'C&feïS f en de joden 1940- 1945', de Haagse advocaat Nijgh leverde aan het album amicorum jhr. mr. C. C. van Valkenburg een bijdrage getiteld 'Genealogie tij dens de bezetting'.9 Sedert maart 1942 golden in Nederland de beruchte Neurenberger wetten van 1935. Volgens die wetten gold als jood degene die drie of vier joodse grootou ders had. Degene die twee joodse grootouders had, gold ook als jood als hij of zij lid van een joodse kerkelijke gemeente was of een joodse echtgenoot of echtgenote had. Als iemand kon bewijzen dat zijn vier grootouders allen slechts driekwart joods waren, dan had hij geen enkele voljoodse grootouder en was dus geen jood in de zin van de Neurenberger wetten. Nijgh vermeldt het geval dat bij genealogisch onderzoek was gebleken dat iemands grootouders afstam den van een niet-joodse man die, mogelijk om met een joodse vrouw te kun nen trouwen, jood geworden was. Van dit 'gemengde' echtpaar is toen een parenteel opgesteld die een groot aantal nakomelingen aan een 'arische' voor ouder heeft kunnen helpen. U begrijpt dat het van levensbelang was door ar chiefonderzoek de 'arische' afstamming te kunnen bewijzen. Dat heeft een haus se betekend in het genealogisch onderzoek en in knoeierij met archieven. Men smokkelde allerlei akten in oude gemeentearchieven binnen en 'vond' ze weer.10 Om een doop- of trouwinschrijving uit een gereformeerd of katho liek archief te kunnen produceren werden oude doopbewijzen gefabriceerd. De politiedeskundige Van Ledden Hulsebosch was daarin een meester. Als de Duitse instanties dan bij hem kwamen om een verklaring van echtheid, gaf hij die grif, want, zo redeneerde hij, als hij ze eigenhandig had vervaardigd, waren ze toch echt! Doop- en trouwregisters werden vervalst door ergens in een blanco ruimte voorouders toe te voegen. Meestal gebeurde zo'n vervalsing buiten medeweten van de archivaris. Van Hoboken schrijft: 'Dat kon gemak kelijk: het ging destijds op de leeszaal nog ouderwets gemoedelijk toe, bezoe kers hoefden geen tassen af te geven en konden dus ongehinderd een niet al te volumineus archiefbestanddeel heimelijk mee naar huis nemen om er iets mee uit te halen en het daarna weer onopvallend in de leeszaal te deponeren. In zulke gevallen was zo'n register gewoon een paar dagen zoek en zodra het weer te voorschijn kwam, konden wij wel vermoeden wat ermee was gebeurd. Een voorbeeld hiervan is de hierbij afgebeelde doopinschrijving van Henna, dochter van Gerrit Andries. In dit geval wist een van ons er iets van en kon hij de valse inschrijving aanwijzen. Het leveren van een gewaarmerkt afschrift of fotokopie aan de belanghebbende was vervolgens een routinekwestie'. Soms werd-zoals in dit geval-de vervalsing ontdekt. Aan het hoofd van de Centrale Dienst voor sibbekunde stond de sinistere Nederlandse ss-er C. L. ten Cate, die de bij de Duitse instanties overgelegde afstammingsbewijzen con troleerde. Van Hoboken verhaalt: 'Op een junidag in 1944 kwam Ten Cate op de leeszaal, vroeg het doopboek op, beschuldigde ons van medeplichtig heid aan de vervalsing, vroeg vervolgens De Bussy te spreken en kondigde hem aan dat hij de zaak in handen van de politie zou geven. De Bussy raakte daar van geenszins onder de indruk, maar kon niet verhinderen dat Ten Cate het doopboek als corpus delicti in beslag nam. Onze collega, die wist voor welke joodse stadgenoot de vervalsing was gepleegd, waarschuwde hem onmiddel lijk om onder te duiken: deze man heeft de bezetting overleefd'. 100 '•Vvvx *- A'. Vervalsing in het doopregister van de rk schuilkerk De Toren, 9 december 1755 (Gemeentearchief Amsterdam, dtb 332, p. 22). De vlekken zijn veroorzaakt door een chemisch onderzoek naar de samenstelling van de inkt, verricht door de Centrale Dienst voor sibbekunde. Een ander geval vermeldt Nijgh. Deze had de predikant in een kleine plaats bij Amsterdam verzocht om een zogenaamd uittreksel af te geven uit een doop boek dat bij de kerk gebleven was. 'Natuurlijk stond de doopinschrijving niet in het betreffende register, doch ik had precies opgegeven, hoe het moest lui den. Ten Cate meende waarschijnlijk, dat er sprake zou zijn van een duidelij ke vervalsing. In gevallen van vervalsingen, later bijgeschreven dopen, wer den deze, althans in de eerste tijd veelal onder aan een bladzijde bijgeschreven. Ik kreeg van Calmeyer de mededeling, dat ik het originele register moest over leggen. Ik ging het register halen, de predikant dook voor alle zekerheid onder en ik heb met hulp van een boekbinder van het Algemeen Rijksarchief een heel katern uit het register laten halen. Met inkt, waarvan wij eerst het recept ge kregen hadden van Dr. van Ledden Hulsebosch, heb ik een nieuw katern in het oude schrift geschreven, waarbij ik niet over het hoofd gezien heb, dat ik het door de predikant of koster aan het einde van het betreffende jaar vermel de aantal der gedoopte kinderen met één diende te vermeerderen. Het passen de papier had ik eveneens van het Rijksarchief gekregen. Na de oorlog is de knoeierij ongedaan gemaakt'. 'Men kan deze dingen nu allemaal verhalen. Het is nauwelijks mogelijk, zich in de toenmalige werkelijkheid te verplaatsen', schreef Presser over deze 'ge nealogische zwendel', deze 'nationale kleinindustrie van vervalsingen'.11 Inderdaad kan men het zich nu, veertig jaar later, nauwelijks voorstellen. De archivaris of de restaurator die opzettelijk archivalia verminkt en vervalst - is 101

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 3