In memorium drs. H. J. A. M. Schurink 1907-1985 ■IF Foto: Van Eijndhoven, Tilburg Op 2 juni 1985 is in zijn woonplaats Venlo op 77-jarige leeftijd drs. H. J. A. M. Schurink overleden; ver van de stad waarin hij bijna 32 jaren gemeentearchivaris was. Die afstand was door hem zeer bewust gewild en voor degenen die deze sympathieke maar ook zeer gevoelige mens gekend hebben, was het ook volstrekt begrijpelijk dat hij daarvoor na zijn pensionering, op 1 november 1972, had gekozen. Dat wil niet zeggen dat ze hem ook uit hun herinnering hebben laten verdwijnen. Ik denk dat erg veel Tilburgse vrienden van Harrie Schurink, evenals zijn oud-collega's in Brabant, hem dankbaar ge denken, juist vanwege de attente vriendschap en belangstelling die ze van hem ondervonden. Zij zullen het daarom, ondanks het respect dat ze voor zijn beslis sing hadden, nog maar slecht kunnen verwerken, dat ze hem in zijn laatste vaak moeilijke jaren dezelfde attentie niet meer kunnen bewijzen. Zij kunnen zich misschien toch troosten met de gedachte dat hij zich ook al vóór zijn pen sionering in vakanties en weekeinden altijd bij zijn zus in Venlo terugtrok en daar de nodige rust vond. In oktober 1940, nog voordat er een oproep was geweest, solliciteerde de neerlandicus met onderwijsbevoegdheid geschiedenis Schurink naar de func tie van gemeentearchivaris van Tilburg, nadat zijn voorganger, dr. J. A. B. M. de Jong, was benoemd tot stadsarchivaris van Nijmegen. Hij kon weten dat de vacature in Tilburg bestond, omdat hij ook bij de selectie in Nijmegen tot de laatst overgebleven kandidaten had behoord. Schurink, die op 6 oktober 1907 in Maarssen (Utrecht) uit Twentse ouders was geboren, had na zijn mid delbare school in Venlo en zijn studie te Nijmgen (1934 doctoraal examen) enige jaren in diverse tijdelijke functies bij het onderwijs gewerkt, maar was in 1939 volontair geworden op het rijksarchief in Gelderland. Op 6 november van dat 160 jaar behaalde hij wat toen heette het diploma wetenschappelijk archiefambte naar 'der eerste klasse'. Zij stagewerkstuk was een inventaris van het archief van de heren van Borculo. Toen hij in 1940 naar Tilburg solliciteerde had hij weer een tijdelijke baan in Nijmegen als assistent van de legendarische taalkundige prof. dr. Jac. van Ginneken, bij wie hij 'eerlang' hoopte te promoveren. Zover is het nooit ge komen. Schurink is wel altijd-de kenners van de door hem opgebouwde bi bliotheek van het Tilburgse archief zullen het beamen ten minste net zo ge boeid geweest door de Nederlandse taal en de volkskunde als door de geschiedenis. Echter, noch over onderwerpen uit de eerste twee vakgebieden, noch over de geschiedenis van zijn latere ambtsgebied heeft hij ooit een ge schrift van enige omvang geproduceerd. Zijn talenten lagen anders. Schurink heeft er namelijk wél voor gezorgd, dat anderen successen konden behalen als publicist. Hij was het schoolvoorbeeld van de dienstbare archivaris én biblio thecaris, die zelf vrijwel nooit publiceerde, hoogstens documenteerde of me- deredigeerde, zoals de boeken Van Heidorp tot Industriestad (1955, met J. H. van Mosselveld) en De opkomst van Tilburg als Industriestad (1959, met H. F. J. M. van den Eerenbeemt). Liefst verleende hij zulke diensten nog ano niem. De correspondentie van de gemeentesecretaris uit zijn tijd is daarvan vaak het enige bewijs. De talrijke, soms zeer persoonlijke documentatiesyste men vormden door deze dienstverlening de basis. Inderdaad, Schurink heeft meer gedocumenteerd dan geïnventariseerd. Hij maakte eerder een index dan een inventaris. Schurink was wars van pretenties en hij kon deze ook op enigszins schuch tere, maar tevens humorvolle en daardoor niet mis te verstane manier bij an deren doorprikken. Hij was zeer plichtsbewust en onttrok zich niet aan zijn verantwoordelijkheid, maar was zó bescheiden, dat hij daardoor juist die ver antwoordelijkheid maar moeilijk aankon. Zo is het personeelsbestand van het archief in al die jaren slechts langzaam gegroeid. Pas in 1946 kreeg de Tilburg se archivaris een eerste volwaardige ambtelijke medewerker. Bij zijn afscheid bestond de bemanning nog slechts uit vier personen, wat voor een archiefdienst van de achtste gemeente van Nederland beslist niet overmatig te noemen was. Weliswaar was in 1936 bij de ingebruikneming van het Paleis-Raadhuis aldaar een aparte ruimte voor het archief ingericht, maar die was al bij het aantreden van Schurink veel te klein en zeker voor naoorlogse opvattingen gebrekkig ge outilleerd. Pas in 1959 mocht de in hetzelfde souterrain aanwezige woning voor een inwonend conciërge bij het archief getrokken worden, maar bij die aan passing lijkt de uiterste zuinigheid in acht te zijn genomen. Zuinigheid was een deugd die Schurink in ruime mate bezat, en tot zijn eigen nadeel had hij ook al veel begrip voor zulke overwegingen bij zijn overheden. En toch heeft Schurink onder al die beperkingen gewoekerd met het beschik bare. Zo kon bij zijn 25-jarige ambtsjubileum in 1966 J. H. van Mosselveld een huldigingsartikel in Brabantia beginnen met de vaststelling: 'het gemeen tearchief van Tilburg heeft bij archiefbezoekers de reputatie, op het gebied van serviceverlening een der meest toonaangevende in de provincie te zijn'. Zelf herinner ik me dat zilveren feest nog zeer goed. Ik behoorde tot de be zoekers van de studiezaal, die hij in korte tijd persoonlijk aan zich gebonden had. Met mijn 24 jaren was ik een van de jongsten, maar zeker niet de enige 161

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 33