Na de val van Robespierre eind juli 1794 werd Lebrun opnieuw benoemd tot
president van het directoire van Seine et Oise. In oktober 1795 koos men hem
tot lid van de Conseil des Anciens, de Franse Eerste Kamer. Samen met Porta-
lis, Dupont de Nemours en zijn beste vriend, de stijve Barbé-Marbois, was Le
brun lid van een comité van twaalf, dat leiding gaf aan de volksvertegenwoor
digers, die streefden naar een constitutioneel koningschap en naar vrede. Voorts
wilde deze groep dat de opheffing van de parlementen, de verdeling van het
land in departementen, de confiscatie van de kloostergoederen en de ophef
fing van de meeste kloosterorden zou worden gehandhaafd.13
Na de staatsgreep van 9 november 1799 aanvaardde Lebrun aarzelend het voor
stel van Bonaparte om als derde consul mee te werken aan het publiek welzijn
en aan het herstel van de vaderlandse deugden. Een constructieve tijd brak
aan. De overheidsfinanciën werden gesaneerd, de assignaten verdwenen, het
gemunt geld kwam terug en de gouden Napoleon verving de gouden Louis van
voor de revolutie. Als derde consul woonde Lebrun in het Tuileriënpaleis. Als
weleer in de kanselerij begonnen zijn werkdagen om vier uur in de morgen.
Menigmaal kwam voor dag en dauw de eerste consul in kamerjas bij hem op
bezoek om het programma van de dag te bespreken en om inlichtingen over
personen en benoemingen.14 Aansluiting werd gezocht bij het politieke mid
den. Aanzienlijken, die zich van de revolutie hadden afgekeerd, werden be
wogen tot het aanvaarden van posten en functies.15 'Zonder lange vooraf-
aanspraak' onderhield Lebrun hen 'ernstig over de verplichting van ieder
weidenkenden om de belangen zijns vaderlands onder alle lotswisselingen voor
te staan'.16 Lebrun had een aandeel in de keuze van de ministers en een zeer
groot aandeel in de keuze van de staatsraden, prefecten, hoofdambtenaren en
andere functionarissen.17 De op 25 maart 1802 te Amiens met Engeland geslo
ten vrede en het op Paasmorgen 18 april 1802 afgekondigde concordaat met
de paus van 1801 bekroonden het pacificatieproces. Hierna verkoelde de rela
tie tussen de eerste en de derde consul. Bonaparte vond Lebrun een ideoloog;
typisch een man uit de Constituante.18 Lebrun verzette zich in 1802 tegen de
instelling van het Legioen van Eer en in 1808 tegen de instelling van een erfelij
ke adel. Een natie kan slechts groot zijn, aldus Lebrun, als er vrijheid is en
gelijkheid, de bron van welvaart en publieke deugd.19
Bij de overgang in 1804 naar het keizerrijk werd Lebrun prins en aartstreso-
rier. In juni 1805 werd hij belast met de regeling van de inlijving van de Liguri-
sche Republiek. De autoriteiten en de bevolking van Genua waardeerden de
hoffelijke gouverneur-generaal en die waardering was wederkerig. De
gouverneur-generaal verzette zich tegen het ronselen door de Franse marine
van zeelieden, wat leidde tot een felle botsing met de keizer, en er vond een
harde confrontatie plaats tussen hem en de minister van politie Fouché.20
De inlijving van Genua leidde tot het uitbreken in juli 1805 van de derde
coalitieoorlog met Oostenrijk, Rusland en Engeland. De Franse troepen uit
Parma, Genua, Piemont en Lombardije werden geconcentreerd bij Verona in
Noord-Italië. In het gebied rond Parma brak een opstand uit, die over dreigde
te slaan naar het gebied van Genua. Lebrun bracht driehonderdvijftig militai
ren bijeen en onderdrukte onder dreigementen de opstand. Vervolgens beloonde
132
en bevorderde hij ieder die er voor in aanmerking kon komen en beperkte de
bestraffingen tot het uiterste. De keizer was furieus. In antwoord op de ver
wijten vroeg Lebrun ontslag. Hij had gemeend er iets goeds van te moeten ma
ken: 'j'ai cru que Votre Majesté m'avait mis ici pour faire tout le bien que
je pourrais faire'.21 Hij was oud en uitgeput en verlangde naar rust. Bij zijn
terugkeer te Parijs was de ontvangst kil.22
Lebrun was van oordeel, dat recht en natuur grenzen stellen aan de macht.
Terreur achtte hij verwerpelijk en ondoelmatig; 'le sang versé sans une abso-
lue nécessité ne produirait que des haines et des révoltes'.23 Hoffelijk en niet
geheel zonder spot verweerde hij zich: 'Sire, j'aurais assurément réprimé cette
poignée de peuple qui a pris le parti d'une femme menacée d'être sabrée par
un gendarme ivre, si j'eusse été prévenu a temps, mais tout était dissipé quand
je fus averti, et il ne restait plus a punir que l'indiscipline. Je crains bien que
Votre Majesté n'ait raison de se plaindre de ma faiblesse. La vigueur doit man-
quer a mon age. Aussi, tout en faisant de mon mieux, j'ai pris plus d'une fois
la liberté de lui demander de me rendre au repos. C'est un général qui convient
a ma place'.24
Hollandse jaren
Op 8 juli ontbood de keizer Lebrun naar Rambouillet. Hij had de aartstreso-
rier nodig in Holland, 's Lands financiën en administratie waren toe aan revi
sie. De staatsschuld was ondragelijk en de belastingen in het verarmde land
bedroegen bijna het dubbele van die in het welvarende Frankrijk. Napoleon
wilde dat Lebrun op 9 juli naar Amsterdam zou afreizen. Lebrun verzette zich.
Hij wees op zijn leeftijd en op het misnoegen dat zijn optreden te Genua had
opgewekt. Elders zou hij het zeker niet beter kunnen doen.25 De keizer zette
echter door. Op 9 juli werd Holland ingelijfd. Op zaterdag 14 juli verliet Le
brun om zes uur in de morgen Alphen aan den Rijn, waar hij had overnacht.
Omringd door hoge militairen en burgerlijke autoriteiten betrad hij om tien
uur het paleis op de Dam. Hij was somber. Vijftig jaar eerder, bij zijn eerste
bezoek aan de stad, was hij gelukkiger geweest en vrijer. De drukte in de haven
en de bedrijvigheid in de stad hadden hem toen verbaasd en verrukt; in die tijd
overtrof de levendigheid op het IJ verre het verkeer op de Theems te Londen.26
Na de ceremoniële ontvangst maakte Lebrun kennis met de ministers en nam
hen de eed af van gehoorzaamheid en trouw aan de keizer. Onder hen was de
minister van Financiën J. H. Appelius (1767 - 1828), een vriend van Van der
Palm. Appelius' vader, een Waals predikant, had in eerste en tweede echt een
regentendochter gehuwd. De zoon was onder het ancien regime schepen van
Middelburg en pensionaris van Zeeland. Na 1795 werd hij volksvertegenwoor
diger en vervolgens minister van Financiën onder koning Lodewijk en onder
koning Willem I. Na de ministers werden de staatsraden voorgesteld en de le
den van het Wetgevend Lichaam. Allen legden de eed af en tekenden het eeds-
register. Tegen het lid van het Wetgevend Lichaam, de schout bij nacht F. S.
graaf van Bylandt, die hevig aangedaan was door het verlies van de nationale
onafhankelijkheid, zei Lebrun, dat ook hij liever Hollander zou zijn geweest
in de tijd van De Ruyter en Tromp, 'mais qu'il fallait être ce que la nécessité
133