Organisatie van Tijdschriftenuitgevers en bestuurslid van de Stichting Repro recht. Zijn lezing, op persoonlijke titel gehouden, betreft 'de praktische toe passing van het auteursrecht bij externe dienstverlening'. De heer Ekker signaleert heden ten dage een grote belangstelling voor het auteursrecht, waarmee in veel commissies, in belangenverenigingen en in het bedrijfsleven, meestal uit eigen belang, druk wordt geworsteld en geschermd. Uit de auteursrechtelijke literatuur en jurisprudentie zijn hem geen voorvallen bekend waarin archivarissen in auteursrechtkwesties een rol speelden. De eni ge verwijzing naar archieven vond hij in artikel 176 van de Auteurswet, waar in sprake is van het opnemen van radio- en televisieopnamen van uitzonder lijk documentair karakter in officiële archieven. Vervolgens schetst hij ten behoeve van de aanwezigen in het kort de hoofdlijnen van het auteursrecht, daarbij onder meer verwijzend naar het artikel van F. C. J. Ketelaar, getiteld Auteursrecht en archieven' in het Nederlands Archievenblad 77 (1973), 263 - 291Hij geeft aan, dat op het auteursrecht - het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst om dat werk al dan niet tegen betaling openbaar te maken en te verveelvoudigen - een aantal wet telijke uitzonderingen en beperkingen is: op wetten, verordeningen en andere door de overheid openbaar gemaakte besluiten berust geen auteursrecht, ter wijl het auteursrecht alleen geldt tót 50 jaar na de dood van de auteur of, als de auteur geen natuurlijke rechtspersoon is, tót 50 jaar na de eerste openbaar making. Een aantal auteursrechtelijke handelingen mogen vrijelijk of tegen een billijke vergoeding aan de auteur verricht worden zoals: het maken van copieën voor eigen oefening, studie of gebruik het citeren in een wetenschappelijk betoog uit werken van anderen het citeren door de pers uit de pers het tegen vergoeding opnemen van gedeelten van auteursrechtelijk bescherm de werken in werken ten behoeve van het onderwijs het tegen betaling verder verspreiden van werken die reeds rechtmatig zijn open baar gemaakt (het zogenaamde uitputtingsbeginsel). Het is met name rond deze uitzonderingen en beperkingen dat de auteursrech telijke conflicten zich afspelen. Het zogenaamde persoonlijkheidsrecht geeft de auteur het recht zich te verzetten tegen verminkingen van zijn werken, aan tastingen van zijn goede naam en tegen openbaarmaking van zijn werken on der een andere naam dan de zijne. Na deze inleiding gaat de spreker in op de auteursrechtelijke aspecten van de externe dienstverlening van archiefdiensten. Op grond van de Archiefwet en inlichtingen verstrekt door de Amsterdamse en Bredase archiefdiensten komt hij tot de volgende grove indeling van de externe dienstverlening: 1 inbewaringneming van particuliere archieven 2 het ordenen en toegankelijk maken van particuliere archieven 3 het verveelvoudigen van archivalia 4 het openbaarmaken van archivalia in gedrukte vorm of door tentoonstellingen 5 het uitlenen en ter inzage geven van archivalia 6 het verrichten van onderzoek 7 het maken van uittreksels en overzichten. Auteursrechtelijk niet relevant zijn de punten 1 en 6. Punt 2 is alleen relevant, voorzover het gaat om vernietiging van archivalia, aangezien daar het persoon lijkheidsrecht van de auteur mogelijk in het geding is. De punten 3 en 4 zijn auteursrechtelijk zeer relevant. Punt 5 is door het beginsel van de uitputting alleen relevant voor nog niet eerder openbaar gemaakte werken; mogelijk krij gen de archivarissen nog eens te maken met het niet-auteursrechtelijk leenrecht dat het ministerie van wvc voornemens is in te voeren. Ten aanzien van punt 7 kan gesteld worden, dat zolang een uittreksel slechts de inhoud van een werk kort weergeeft, het auteursrechtelijk vrij is. Indien omvang en inhoud van een uittreksel zodanig worden, dat er sprake is van een bewerking van het oor spronkelijke werk, dan is in beginsel toestemming van de maker of diens recht verkrijgenden vereist. Dat artikel 8 lid 1 van de Archiefwet de bevoegdheid tot het maken van uittreksels geeft, verandert daaraan niets. De spreker beperkt zich in de rest van zijn lezing tot de diensten vallende onder de punten 3 en 4. Vervolgens maakt de spreker onderscheid naar de aard van het materiaal dat de archivarissen beheren. Hij onderscheidt hierbij de volgende categorieën: a geschriften en andere stukken, opgemaakt door en afkomstig van de overheid b geschriften opgemaakt door particulieren, al dan niet aanwezig in overheids archieven c andere stukken dan geschriften, al dan niet aanwezig in overheidsarchieven (beeld- en geluidsmateriaal, bibliotheek en documentatie). Ten aanzien van categorie a zou volgens artikel 156 van de Auteurswet ver veelvoudiging en openbaarmaking van dit materiaal vrijelijk door de archiva rissen mogen gebeuren, wanneer de betreffende stukken al eerder openbaar zijn gemaakt en wanneer het auteursrecht niet is voorbehouden. Uit de terbe- Mr. E. Ekker 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 2