Terug in het archief
Archivalia en historische geografie
Meindert Schroor*
De historische geografie is sterk in opkomst, zowel binnen de sociale geogra
fie als daarbuiten. Een opkomst die duidelijk iets van een come back heeft,
want in de nauwe verwevenheid die er is gegroeid tussen de sociale geografie
en het beleid op het terrein van de regionale economie en de ruimtelijke orde
ning (sedert de jaren dertig), heeft het historisch perspectief binnen de sociale
geografie voortdurend terrein prijs moeten geven.1 De belangstelling lag in he
den en toekomst; het verleden te bestuderen leek achterhaald, hobbyistisch en
nauwelijks functioneel als inspiratiebron of relativerend kader voor de talloze
toekomstscenario's die uit vlijtige beleidspennen vloeiden. Het geloof in de
maakbaarheid van de samenleving bereikte in de periode 1955 - 1973 een hoog
tepunt. Nederland, zo werd er in 1966 geschat, zou in het jaar 2000 twintig
miljoen inwoners tellen. Vijf jaar later moest die prognose naar beneden toe
worden bijgesteld op 17,1 miljoen inwoners. Zo maar een voorbeeld van hoe
er mis gespeculeerd werd. Ook andere - elders uitvoerig beschreven - ontwik
kelingen wezen omstreeks 1970 uit, dat maakbaar lang niet altijd haalbaar was
en voor zover zulks wel het geval was, dat veelal ten koste van milieu en cul
tuurlandschap, twee voor de geograaf belangrijke kenbronnen van menselijk
handelen, ging.
Toch was de Nederlandse geografie ooit sterk geworteld in de traditie van
de Franse school, waarvan Paul Vidal de la Blache (1845 - 1918) de voornaamste
vertegenwoordiger was. Vidal en zijn school legden zich toe op een bestude
ring van de genre de vie van de menselijke groep in zijn woongebied. Door
de wijze waarop groepen mensen inspelen op de mogelijkheden (possibilisme)
van het fysisch milieu, ontstonden specifieke wijzen van occupatie, gebieden
met een functionele sociaal-ruimtelijke samenhang, regio's. In 1913 vatte Vidal
deze wijze van geografiebeoefening in een befaamd geworden artikel in de An
nates de Géographie als volgt samen: het doel van de geografie is het bestude
ren van de kenmerken van en de wijzen waarop fenomenen in het landschap
zijn gegroepeerd als neerslag van de invloed van de mens.
In al zijn variaties en implicaties sloot met name de Utrechtse sociale geo
grafie onder leiding van de hoogleraar Louis van Vuuren daarbij aan. De mens
stond centraal; de bestudering van het cultuurlandschap als neerslag van het
handelen van de menselijke groep was een logisch uitvloeisel daarvan. Het
48
spreekt voor zich, dat in een dergelijke benadering de historische geografie een
belangrijke component was. Naast deze benadering troffen we in de jaren twin
tig de Amsterdamse sociografie aan, als voorloper van de latere sociologie en
de Rotterdamse economische geografie van Willem E. Boerman. Een van Boer-
mans bekendste leerlingen was de eind 1985 overleden Groninger geograaf
prof. dr. H. J. Keuning. Zijn werken zijn het produkt van de Utrechtse en de
Rotterdamse traditie.
1 Vaste afstudeerrichting
De sterk praktische inslag die de Nederlandse sociale geografie in de jaren vijftig
en zestig kenmerkte, leidde ertoe, dat de belangrijkste hulpwetenschappen, de
fysische geografie en de geschiedenis, geleidelijk aan naar de achtergrond werden
geschoven, ten gunste van de economie, sociologie, politicologie etc. Welis
waar was er in 1962 een leerstoel historische geografie ingesteld aan de toen
malige Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam en had de eerdergenoemde
Keuning tezamen met Elisabeth Gottschalk en S. J. Fockema Andreae het jaar
erop een werkgroep historische geografie ingesteld - die in 1967 promoveerde
tot de gelijknamige afdeling van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig
Genootschap - maar voor het overige bleef de historische geografie een on
dergeschoven kindje. De snelle maatschappelijk- economische ontwikkelingen
leidden mede tot een reactie vanuit biologisch-ecologische kring op de versnel
de aantasting van het milieu, zodat dergelijke overwegingen ook in het
beleid - vanaf ongeveer 1970 - gingen meespelen. Niet alleen het natuurlijk mi
lieu leed onder de gevolgen van de demografische en economische wildgroei,
ook de gebouwde omgeving en het cultuurlandschap, zoals zij in een dikwijls
eeuwenlang proces tot stand waren gekomen, hadden te lijden onder cultuur
technische ingrepen en een sanerende slopershamer.
De Amsterdamse hoogleraar aan de Vrije Universiteit Heslinga behoorde
tot de eersten die doorhadden dat ook de historische geografie meer kan zijn
dan een uit louter fundamenteel wetenschappelijke of hobbyistische overwe
gingen te kiezen specialisme. In 1970 werd zijn leeropdracht toegespitst op on
der andere de historische geografie, terwijl daarvan in 1978 de historische geo
grafie en de geschiedenis van de geografische wetenschappen overbleven.
Heslinga zag kans zijn staf aanmerkelijk uit te breiden; met ingang van
1975 - '76 was de historische geografie een vaste, erkende afstudeerrichting.
In 1981 hield G. Borger zijn inaugurele rede als historisch geograaf aan de Uni
versiteit van Amsterdam. Aan de Rijksuniversiteit Groningen gaf dr. G. Smit
vanaf 1976 colleges in de historische geografie. Heslinga omschreef de histori
sche geografie als: 'al die wetenschap die de ruimtelijke organisatie van he
dendaagse en vroegere samenlevingen bestudeert uit het oogpunt van hun wor
ding'.2
Het is een veelomvattende specialisatie, want een historisch-geograaf kan
zich bezig houden met gebouwde en plattelandsomgeving, architectuur, in
dustriële archeologie, economische geografie, waterstaatsgeschiedenis, poli
tieke geografie en zo voort. In het Academisch Statuut staat de historische geo
grafie als een van de specialisaties, naast de acht andere die statutair zijn
49