2 4 Het archiefonderzoek Op vijf ochtenden heb ik samen met twee andere docenten de klas begeleid bij het onderzoek in het archief. Met de werkverdeling binnen de groep heb ben we ons niet bemoeid; dat hebben de leerlingen zelf uitgezocht en dat liep goed. De ruimte die we tot onze beschikking hadden, was niet ideaal maar er viel te werken. Een voordeel was dat we de enige bezoekers waren. De stukken lagen keurig in mappen op nummers klaar en konden dus, zon der dat er gezocht hoefde te worden in inventarissen, opgehaald worden. Wel gingen we uit van het zogenaamde 'paskamerprincipe', dat wil zeggen een leer ling mocht maar één archiefstuk tegelijk mee naar binnen nemen. Globaal gezien kwam het erop neer dat de leerlingen de eerste drie a vier ochtenden bezig waren met het verzamelen van materiaal. In veel gevallen was dit cijfermatig materiaal. Dit werd dan in staten en grafieken verwerkt. De laatste twee ochtenden werden vooral besteed aan fase n, het bestuderen van de algemene literatuur. Fase m en iv (conclusie, verslag) zijn later aan de or de gekomen. Zeer regelmatig zijn de leerlingen later bij elkaar gekomen om de zaak te bespreken en de meesten hebben in de paasvakantie het definitieve verslag gemaakt. Over het algemeen is er door de leerlingen goed gewerkt, met dien verstande dat bij de meesten zo rond half twaalf 'de pijp leeg was'. Opvallend was (en dat was in alle drie de klassen zo), dat leerlingen die er in de klas maar een beetje bijhangen en alleen het allernoodzakelijkste noteren, nu verrassend ener giek bezig waren. 3 De situatie van de armen en minvermogenden in 1876 -1900; een voorbeeld In deze paragraaf wil ik een van de gemaakte werkstukken nader onder de loupe nemen. Het is niet het beste werkstuk en ook niet het slechtste. De opdracht van de groep luidde: 'Deze groep gaat met name bekijken de situatie van de armen en minvermogenden in Naaldwijk tussen 1876 tot en met 1900. In het algemeen wordt deze periode gekenmerkt door een economische opleving, wat invloed heeft op de menselijke situatie. Om hierin inzicht te krijgen moet je je gaan concentreren op de volgende punten; a bevolkingsaantal over 1876 tot en met 1900 b aantal geboorten, aantal gestorvenen c aantal vestigingen, aantal vertrekken d aantal huwelijken e aantal seizoensarmen aantal jaararmen g het totaal aantal armen h het totaal aantal armen in percentages uitgedrukt hoeveel geld werd er besteed aan de armen j wat werd er daadwerkelijk gedaan aan de armen k hoe werd er gedacht over de armen.' Van de punten a tot en met i heeft men keurige grafieken gemaakt en daarna 38 een beschrijving gegeven van wat men uit de grafieken moet concluderen. De groep heeft de grafieken goed beschreven, maar heeft nergens een verklaring voor gegeven of geprobeerd te geven. Het algemene gedeelte, het literatuuron derzoek, leverde hoofdstukken op over armoede, armenzorg en de economi sche ontwikkeling in de tijdvakken 1875— 1895 en 1895— 1914. In de conclusie merkte de groep na vergelijking van het bronnen- en boek- onderzoek de volgende verschillen op: De boeken spreken over economische groei na 1895. Dit is aan de armengetal- len in Naaldwijk niet te merken. De economische groei komt in Naaldwijk pas later. In 1894 was er een economische crisismaar daar was ook niets van te merken De boeken schrijven over minder geboorten en sterften na 1880. In Naaldwijk was dit niet het geval. De groep concludeert dan ook dat wat zich in de rest van het land en in de grote steden afspeelde aan Naaldwijk voorbij ging. Ook enkele overeenkomsten zijn op te merken: Uit het boekonderzoek blijkt dat men gezonder voedsel ging kopen. Dit is in de grafiek te zien, want het bevolkingsaantal stijgt en het aantal armen daalt. In de boeken wordt gesproken over daling van het aantal bedeelden na 1890. Dit is op de grafieken over Naaldwijk ook te lezen. Volgens de boeken waren er in 1885 zeer veel werklozen. Dit gold ook voor Naaldwijk. De eindconclusie van de groep is dat het platteland altijd een paar jaar achter loopt bij de stad. Ontwikkelingen in werkgelegenheid, armoede, economisch herstel etc. zijn op het platteland vaak later te merken dan in de stad. Over het algemeen genomen vind ik het een redelijk werkstuk, vooral in aan merking genomen dat de leerlingen voor het eerst zoiets deden. Ze hebben er aardige overeenkomsten en verschillen uit weten te halen. De eindconclusie is echter wat magertjes. Verder is het jammer dat ze niet wat dieper zijn inge gaan op de armenzorg in Naaldwijk. (Welk verenigingen waren er bij voor beeld?) De beschrijving van de grafieken is wat al te letterlijk opgevat. Ner gens heeft men aan een verklaring gedacht. Later in het werkstuk komen er wel wat verklaringen bovendrijven, maar ik had ze liever bij de grafieken zelf gezien. 4 Evaluatie Uit nieuwsgierigheid naar de ervaringen van de leerlingen heb ik ze gevraagd in het kort op papier te zetten wat ze van het archiefwerk vonden. De meest gemaakte opmerkingen betroffen de moeilijke leesbaarheid van de primaire bronnen, de welkome afwisseling van het normale lespatroon en het feit dat men het zelf werken met historisch materiaal leuk vond. Verder werd het wer ken in de groep door sommigen als positief, door anderen juist als negatief ervaren, terwijl sommigen het combineren van de gegevens tot een verslag moei- 39

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 20