gouden eeuw met zijn koloniale expansie en zijn bloeitijd van schilderkunst en poëzie. Deze opvatting was het historische complement van een typisch negentiende-eeuws eenheidsideaal Men is geneigd deze voorstelling toe te schrijven aan het calvinistische ge loof. In werkelijkheid was het de officiële ideologie die met de 'maatschappe lijke en christelijke deugden' samenviel waarop het openbare onderwijs in de negentiende eeuw gegrondvest was. Er waren zelfs vooruitstrevende liberalen die geloofden dat het sociaal contract van Rousseau, waarmee in 1789 de Franse Revolutie werd gerechtvaardigd, in Nederland al tussen vorst en volk gesloten was, toen Willem van Oranje de Nederlandse natie van de Spaanse tyrannie had bevrijd. En de literatoren die ageerden tegen de Jan-Saliegeest van hun tijd, beriepen zich op de heldendaden van de Nederlanders ter land tegen de Spanjaarden en tegen de Engelsen ter zee in de zeventiende eeuw. Wat anders te denken van een Potgieter, die in zijn vermaarde schets van Het Rijksmu seum slechts de portrettengalerij van historische personen beschreef? Aldus kreeg de Nederlandse natie, dat wil zeggen: de constitutionele mo narchie zoals die door de Restauratie én door de liberalen werd erkend, zijn officiële meerderheidsmythe. Misschien was dat wel een ersatz voor de gere formeerde staatskerk, waarin na de reactie der Dordtse synode toch nog de ware vrijheid der regenten zijn invloed had uitgeoefend, en die na de Bataafse Revolutie plaats had gemaakt voor een van bovenaf gedirigeerde Godsvrede terwille van het Nut van het Algemeen. Het is karakteristiek voor de tijd dat de herdenking van de le april 1572 als begin van 'ons Volksbestaan' reden was voor een nationale feestweek, terwijl de liberaal Thorbecke eerste minister was. Even karakteristiek was overigens het politieoptreden - met de blanke sa bel! dat nodig was om in Breda de plechtigheden ordelijk te laten verlopen! U ziet al waar ik naar toe wil: de keerzijde van deze opvatting. Juist omdat de bevrijding van de Hollandse natie werd gezien als de overwinning van ge wetensvrijheid tegen de dictatuur van de Pauselijke hiërarchie, werd de ideo logie van deze vrijheid zélf door een minderheidsgroep als onderdrukkend er varen. De geschiedenis was in de negentiende eeuw een soort rechtsfilosofie, het pakket van maatschappelijke en christelijke deugden dreigde een totalitair gezagsbeginsel te worden dat in onze domineesliteratuur de vorm van mora lisme aannam. Was wirklich ist, ist auch vernunftig, zei Hegel. Meestal bete kent dat het omgekeerde, namelijk dat wat oppervlakkig als redelijk wordt ervaren ook de maatschappelijke werkelijkheid moet zijn. Het is de verdienste van een Alberdingk Thijm, een Nuyens en een Victor de Stuers geweest dat zij onze geschiedenis hebben verrijkt door aan deze visie een einde te maken. Tegenover God waren zij verplicht om hun minderheidswaarheid te stellen te genover de officiële. Uit het conflict dat daardoor ontstond is een nieuwe vorm van schoonheid geboren. De emancipatiestrijd van Thijm vindt zijn wortels niet alleen in de kerkelij ke leer, maar ook in dat andere rijk der menselijke verlangens dat ons meer verwant is, maar nog steeds om verkenning vraagt, de verbeeldingskracht der romantiek. Thijm was een bewonderaar van Bilderdijk. In zijn onvrede tegen de tijd zocht hij naar een eigen verleden der Lage Landen, waarin de gouden eeuw in de landsheerlijke tijd der Bourgondiërs werd geplaatst en de lands grenzen werden verlegd van Cadzand naar Duinkerken. Aldus zijn nationa- lisme stellend tegenover dat van de officiële geschiedschrijving vroeg hij de verheerlijkers van de Tachtigjarige vrijheidsstrijd om rekenschap van dat ter ritoriale verlies. Hierdoor werd de mythe van het Nederlandse volk in twijfel getrokken. Er moest iets anders voor in de plaats komen al was het maar om de Godsvrede te handhaven, die in die jaren ook door de katholieken als nood zakelijk werd ervaren, omdat ze samen met diezelfde protestanten een schoolstrijd moesten voeren. Het antwoord werd gevonden in de beeldende omgeving. De officiële lip pendienst aan het verleden werd weliswaar begeleid door eigentijdse illustra tie, maar de voorwerpen uit het verleden moesten in diezelfde negentiende eeuw plaats maken voor de nieuwbouw van de vooruitgang. Was de geschiedenis zelf niet onderhorig aan de toekomst der natie? In de plaats van vijftiende tot zeventiende-eeuwse gebouwen, die als oud en bouwvallig werden afgeschre ven, verrezen tempels in klassieke stijl met kolonnaden, villa's en burgermans woningen die reminiscenties opriepen aan Romeinse patriciërshuizen. De Go tische kerken werden vervangen door waterstaatskerken en de Hollandse natie drukte zich niet uit in grachtenhuizen en oude marktgevels, maar in het Wil lemspark, het Paleis Noordeinde en de beurs van Zocher. De verstarring van het nationale denkpatroon uitte zich in een slaafs teruggrijpen op Vitruvius, hetgeen zich wreekte in het onvermogen der Nederlandse bouwers om zelfstan dig aan hun omgeving scheppend vorm te geven. In 1868 kwam deze tegen spraak tussen nationale trots en het gebrek aan een eigen kunstvisie pijnlijk aan het licht, toen er in Heiligerlee een Denkmal moest worden opgericht ter ere van graaf Adolf van Nassau: er was geen Nederlands beeldhouwer bij machte het goedgekeurde ontwerp uit te voeren. Ons land had wel een ideologie, maar had zich geen klimaat geschapen, waarin aan zijn historie ook de officiële! creatief vorm kon worden gegeven. Wat is nu de betekenis van Victor de Stuers geweest? Hij heeft het artistieke falen van de officiële geschiedenisbeleving zo duidelijk aan de kaak gesteld, dat men bereid was er een nieuwe creativiteit voor in de plaats te stellen. Se dert de oppositie van de katholieke emancipatie is de verbale geschiedenis van onze natie steeds verder vergruisd: we hebben nu ook sociale geschiedenis, vrou wengeschiedenis, noem maar op. Of de zeventiende eeuw op zijn Hollands de gouden of op zijn Brabants en Limburgs de ijzeren moet worden genoemd, is een vraag van ondergeschikt belang voor wie het over de kleine lakenwever in Leiden heeft of over het uitzonderingsverschijnsel van de publieke koop vrouw. Maar wat blijft bestaan zijn de tastbare gedenktekens: de oude kerken als stadscentra, de mooie oude gebouwen die de straten domineren, de orna menten op de gevels, de schilderijen en de in onbruik geraakte, maar in musea tentoongestelde voorwerpen. Volgens De Stuers lag daar het blijvende erfgoed: omdat daar in concreto getuigd werd van de schoonheid van het verleden. In zijn ogen was het verleden beter, omdat de nijverheidsprodukten mooier wa ren. Hij wilde door integratie deze voorwerpen in de samenleving van zijn eigen tijd het kunstklimaat van zijn omgeving veranderen. Daarom zag hij het ver leden niet als een idee, maar als functionele schoonheid. Hij wilde een 'esthe tische sfeer' creëren, waarin industrie en vormgeving een eenheid zou worden zoals hij die in de Middeleeuwen of de zeventiende eeuw zag. 29 28

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 15