Wat het ook zal worden, de als 'stofnesten' verguisde collecties van het ndb en de Sam en de papieren documentatie van de Stichting Wonen zullen er een integraal bestanddeel van uitmaken. Het is dan ook van het grootste belang de status van deze collecties nader en definitief vast te stellen. Bewaarplaatsen Nu zijn sam en ndb niet de enige instellingen in Nederland die architectuur collecties beheren en verzamelen.4 De prentenkabinetten van de grotere mu sea zoals die van het Rijksmuseum, hebben in hun bestanden vaak oudere, van vóór 1800 daterende architectuurtekeningen (waaronder zowel schetsen, ontwerp- en presentatietekeningen als bouwtekeningen zijn te verstaan). Meestal zijn die tekeningen geordend naar kunstenaar en zijn zij daar meer aanwezig om hun kunst- en zeldzaamheidswaarde dan dat ze om hun specifieke aard van architectuurtekening worden gewaardeerd. Op het Rijksmuseum is het zelfs zo, dat een aantal oudere anonieme bouwtekeningen, tezamen met een bestand aan 19e eeuwse tekeningen, nog ongeïnventariseerd buiten de vaste collectie wordt beheerd. Dit verschil in waardering voor de oudere architectuurtekening en de meer recente 19e en 20e eeuwse blijkt eveneens uit het feit dat de mooie collectie van voornamelijk 18e eeuwse tekeningen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in een catalogus beschreven is, terwijl de bestanden aan 19e eeuwse tekeningen van de Rijksdienst Monumentenzorg (waarvan een gedeelte onlangs is geordend)5 en de TH Delft het nog steeds zonder (zelfs maar een voorlopi ge) catalogus moeten doen. Het blijft merkwaardig dat zelfs bij de huidige groeiende belangstelling voor de architectuurtekening (zie de hoge veilingprijzen)6 het omgaan met, de waar dering en vooral ook de aandacht voor de tekening als fysiek en documentair object in vele collecties nog zoveel te wensen over laat. Deze situatie doet zich trouwens in nog sterkere mate voor bij bouwfragmenten, zoals beheerd door rijks- en gemeente-instellingen. Met name de 19e eeuwse tekeningen zijn hier het slachtoffer van. Dit is overigens geen typisch Nederlands fenomeen; wie ooit de tekeningenverzameling van de Avery Library op Columbia University (New York) heeft bezocht, kon constateren dat er wel mooie catalogi van deze collectie verschijnen, maar dat de omstandigheden waarin deze uitnemende verzameling beheerd en geconserveerd wordt, bizonder slecht zijn. Nu zijn natuurlijk de musea hier niet alleen zelf schuld aan; de belangstel ling voor de 19e eeuwse architectuur is zeer recent en hierdoor is de kennis van materiaal uit deze periode nog miniem. Maar kunsthistorici en architecten blij ken vaak al te zeer in eerste instantie gebiologeerd door de mooie tekening, die fraaie onbekende aquarel, dan dat zij zich werkelijk de context van een dergelijke tekening (willen) realiseren. Betere bekendheid met archiefproble- matiek en collectievorming, met beheer en conservatie is dringend nodig bij degenen die zich met architectuurhistorisch materiaal bezighouden. Naast de musea zijn er natuurlijk de particuliere verzamelingen, waarvan die van Lodewijk Houthakker wel het meest belangrijke, maar door officiële in- 18 stanties ook meest versmade voorbeeld is.7 Het zal een testcase voor de wer kelijke waardering voor de architectuurtekening - oud en modern-zijn, of de Nederlandse Staat deze prachtige collectie voor eigen land zal willen veilig stellen. Onder deze vermeldingen mogen ook de topografische atlassen en kaarten- collecties van rijks- en gemeentearchieven niet ontbreken. Deze collecties be vatten veelal een ware goudmijn aan architectuurtekeningen en -foto's met be trekking tot de architectuur van een bepaalde plaats of streek, soms in samenhang met de archieven waaruit zij afkomstig zijn. Bij deze op het oog zo eenvoudige constatering doet zich echter direct een probleem voor voor wat betreft de positie van die tekeningen. Duidelijk is dat bijvoorbeeld bij de historisch-topografische atlassen, waar het verzamelgebied betrekking heeft op ten eerste de topografie (onder te verdelen naar gezichten, kaarten en, als laatste, bouwtekeningen), ten tweede op historie, ten derde op personen en als laatste op zeden en gewoonten.8 Met de topografie als eerste ordeningsprincipe zijn vele architectuurtekeningen - vaak in een vroeg stadi um al uit hun originele archiefdossiers gelicht - hieraan ondergeschikt gemaakt en naar plaats opgeborgen. Voor de moderne archivistiek geldt deze situatie gelukkig niet altijd meer. Vanwege het feit dat architectuur- en bouwtekeningen vaker worden opgevat als archiefstukken en met het oog op doelmatige berging, bestudering, raad pleging en restauratie, worden deze tegenwoordig niet meer in, maar bij topo grafische atlassen bewaard. De uit hun archief gelichte tekeningen worden per archief in afzonderlijke kasten, of met duidelijke opschriften, buiten de ei genlijke atlas bewaard, waardoor het verband met de bijbehorende andere ar chiefstukken wordt gewaarborgd. Dat dit voor de tekening van het allergrootste belang is, mag voor archiefkringen een open deur zijn, aan kunsthistorici en architecten is zelfs de definitie van een archief onbekend, zodat zij meestal niet weten dat de architectuurtekening evenzeer beschouwd kan worden als een ar chiefstuk. De tekening casu quo het grafisch materiaal) wordt dan eerder be schouwd als neerslag van een activiteit (het bouwproces) dan als kunstwerk in een isolement.9 Is deze 'integrale' visie van het grootste belang, juist voor de verzamelingen van het toekomstig architectuurinstituut, het probleem bij de archiefinstellin gen met hun topografische atlassen is, dat er nog nauwelijks ervaring bestaat met de integrale beschrijving van architectuurarchieven door middel van een inventaris. Zelden worden de tekeningen zó opgenomen dat de architectuurspe cialist een duidelijk beeld krijgt van de tekeningencomponent die bij een ar chitectenarchief nu eenmaal van zo groot belang is.10 Of de beschrijving van tekeningen in relatie tot de archiefvormer overheerst, waarbij de stukken for meel als archiefstukken worden beschreven omdat zij zo, temidden van ande re stukken, als bij elkaar horend kunnen worden herkend, of het oogpunt van de kaarten- en tekeningen-beheerder overheerst. Dan wordt de tekening be handeld naar de regels van individuele titelbeschrijving (opschriften, maten, technische gegevens, voorstelling etc.), eventueel voorzien van informatie be treffende het ontstaansdoel of de functies.11 Meestal blijft een integrale be schrijving, die aan beide visies recht doet, achterwege. 19

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 10