men had. Rijzig van gestalte, welvarende van uitzigt, duiden noch houding, noch wezenstrekken den twee en zeventigjarigen grijsaard aan. Zijn gelaat was opgeruimd en vrolijk, zijn oog helder, zijne stem krachtig; levendigheid heersch- te in zijne taal, vlugheid in zijne bewegingen.' Op zijn beurt was Van Wijn kennelijk nogal onder de indruk van De Jonge en hij beloofde hem al tijdens hun onderhoud dat, mocht Van Wijn te zijner tijd weer in zijn archivarisambt worden hersteld, hij De Jonge als vervanger zou aantrekken. Van Wijn hield woord en zo werd De Jonge in 1814 benoemd tot substituut-archivaris.56 Met de archieven van Holland werd ook de commies-chartermeester Cornelis de Fouw overgenomen, die al vanaf 1781 bij het gewest Holland in dienst was en zich ook voor zijn archieven bleef inzetten toen hij in maart 1811 ontslag ontving en derhalve geen financiële vergoeding voor zijn werk meer kreeg.57 De rijksarchivaris verdiende in 1814 3 000,-, zijn substituut 1 200,- en De Fouw 1 400,-. Het salaris van de eerste en de laatste ging met terugwerkende kracht in op 1 december 1813, dat van De Jonge op 8 maart 1814. Op de be groting werd ook nog 500,- uitgetrokken voor een klerk en 1 000,- voor een oppasser die tevens voor het vuur en het licht diende te zorgen. Met die 1 000,- moesten ook de overige bureaukosten worden bestreden.58 In juni 1816 kreeg de jonge Van Heijnsbergen wat de andere Van Heijns- bergen zo had begeerd maar nimmer had ontvangen, namelijk een vaste aan stelling bij het ministerie van Justitie. Daarom verliet hij het archief.59 In mei van datzelfde jaar 1816 trad de klerk Johannes Andries de Zwaan in dienst. Indien de vele gangen en pleintjes van het Algemeen Rijksarchief ooit nog eens namen krijgen, dan zou er zeker ook een 'J. A de Zwaancorridor' of 'J. A. de Zwaan-corner' moeten komen. Verderop zal worden verteld waarom juist deze klerk en latere commies-charter-meester hierop aanspraak mag maken. 3-3 Paddestoelenkweek In 1818 leek het er een tijdlang op dat Van Wijn en zijn medewerkers hun huis vesting op het Binnenhof zouden moeten verlaten. Naarstig beraadde de rijks archivaris zich op een manier om 'deze slag af te weeren.' Hij, 'dag en nacht ongerust zijnde over de noodlottige apparentie der verplaatsing van 's Rijks Archief' trad hierover in overleg met de minister van Onderwijs, die belast was met archiefzaken. Op 3 mei bezocht de minister tussen tien en elf uur de ar chieflokalen, waarvan de bruikbaarheid nu uitbundig door Van Wijn werd ge prezen. 'Alles is goed ter plaatse daar ik nu ben, gemaakt naar de plaatsing der stukken: droog, ruim, licht.'60 Toch werd hem kort daarop een ander onderkomen voor zijn archieven aan geboden in de Wagenstraat, bestaande uit zeven kamers en een zolder. Met nauwelijks bedwongen verontwaardiging gaf Van Wijn een voorbeeld van de slechte situatie in het pand. 'My is van goeden kant verwittigd dat in de beste benedenkamers niet zelden paddestoelen groeyen.' Bovendien staat het pand geklemd tussen burgerwoningen, wat het brandgevaar verhoogt. Ook de ruimte zelf is bij lange na niet voldoende. 'Tenminste zouden wy benodigd hebben tien of elf zeer ruime kamers.' Hij bedacht een ander voorstel. Vast stond dat hij de galerij en het vertrek op de eerste verdieping alsmede één kamer op de tweede verdieping aan de Al- 318 10 J.C. de Jonge gemene Rekenkamer af zou moeten staan. In ruil voor deze vertrekken wilde hij graag terughebben de 'kamers welke het naast grenzen aan 't locaal van 's Rijks Archief van de zijde der Roomsche Kerk tot aan de Poort naast den ingang van de eerste Kamer der Staten-Generaal' alsmede een kamer boven deze poort, een opkamer en een zolder. In elk geval wilde Van Wijn hier de belangrijkste gedeelten van de door hem beheerde archieven geplaatst zien. Wat overbleef moest dan maar eventueel in het pand in de Wagenstraat op geslagen worden.61 Maar het staatshoofd besliste, zo leek het tenminste, an ders. 'De H(ee)r Falck is gisteren uit de Kabinetsraad teruggekomen met slechte tijding voor het archief. Er moet reeds een besluit zijn van den Koning, dat de opschuiving der archieven in eenige volgende kamers beveelt. Dit besluit is genomen buiten weten of voorkennis van den Hr. Falck. Of er iets aan te doen zal zijn, weet ik niet, maar wil het beste hopen.'62 De uiteindelijke schade viel echter nogal mee, want er werd grotendeels in overeenstemming met de wens van Van Wijn opdracht gegeven om het ar chief hetwelk zich bevindt op gallerij en het vertrek van de eerste verdieping, midsgaders op een vertrek van de tweede verdieping ten spoedigste te doen ver plaatsen naar de gallerijen aan de andere zijde van de kerk.' De archieven van Holland konden blijven staan op de overige vijf vertrekken van de tweede eta ge.63 Op 28 juni 1818 was de interne verhuizing, na verkregen uitstel, gereed. Van Riemsdijk preciseerde de nieuwe ruimten als volgt: 'Tot berging van het in die lokalen aanwezige werd nu bestemd de galerij langs de zuidzyde van de kerk, aansluitende by de vijf vertrekken, die het Rijksarchief op de tweede ver dieping behield, met een paar zolders en kamers, uitkomende aan die galerij. In die galerij welke vanouds tot bewaarplaats van het archief van de Staten- Generaal had gediend, bevond zich nog het gedeelte, dat niet naar Frankrijk was vervoerd, zoodat ook die stukken met het landsarchief vereenigd konden worden en het archief van de Staten-Generaal zijn vorigen omvang terugbe kwam.'64 319

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 9