definitief aan die gemeenten over te dragen. Helaas kondigt de minister tege
lijkertijd aan, dat de mogelijkheid tot in bewaring hebben van archieven be
perkt zal worden. En hoewel wij de vervreemding van archieven die wij jaren
lang beheren, toejuichen, moet het ons van het hart, dat wij genoemde beperking
van de bewaringgeving betreuren. Amsterdam heeft er altijd naar gestreefd
archieven die betrekking hebben op Amsterdamse personen en goederen zelf
te kunnen bewaren (lokale autonomie, weet u wel). Een deel van dergelijke
lokale archieven, zoals de rechterlijke archieven, zullen nu echter in Haarlem
blijven of zelfs naar Haarlem vertrekken
Zoals gezegd, ik zal me op dit moment niet verder in een lopend debat men
gen; daarvoor zijn andere gelegenheden en andere plaatsen
Mr. drs. L. C. Brinkman, minister van wvc
Archiefbeleid komt in het algemeen niet zo in de publiciteit. Dat is in ze
kere zin gelukkig, want als je van archieven niet veel merkt gaat het wel goed.
Dat neemt niet weg, dat het 'stille' archiefbeleid één van de hoekstenen van
mijn beleid ten aanzien van het cultuurbehoud is. Monumenten mogen meer
aan de weg timmeren, musea meer publiek trekken, de archieven zijn de on
misbare Dritte im Bunde als het over het belang van een cultureel en maat
schappelijk verleden gaat.
De overheid, dus ook alle gemeenten, draagt verantwoordelijkheid voor een
eigen archiefbeleid. Het is goed te weten, dat veel gemeenten - ieder naar zijn
eigen vermogen en inzicht - serieus inhoud geven aan die verantwoordelijk
heid. Het is plezierig dit bij deze gelegenheid te mogen benadrukken, hoewel
dat zeker niet betekent dat we er al zijn. Ruim de helft van Nederland maakt
nog geen deel uit van het, zoals dit tegenwoordig genoemd wordt, sluitend net
van lokaal archiefbeheer. Ik mag als minister van wvc dan wel primair ver
antwoordelijkheid dragen voor de rijksarchieven, ik realiseer mij heel wel dat
circa 60% van de in dit land gevormde overheidsarchieven geen rijksarchieven
zijn. Voor die archieven echter draag ik niettemin ook een zekere verantwoor
delijkheid. De Archiefwet is daarover duidelijk. Ik zeg dit met nadruk, al was
het alleen maar om mijn aanwezigheid hier te verklaren.
Gaarne wil ik vandaag wat nader ingaan op de verhouding van 'archivisti-
sche' verantwoordelijkheden tussen rijk en gemeente. Daarover zijn in de eind
juni door mij uitgebrachte Nota Archiefbeleid al enige uitspraken gedaan. In
deze nota, waarin de hoofdlijnen van het rijksbeleid met betrekking tot het
Nederlandse archiefwezen worden uiteengezet, wordt gesteld, dat het de taak
is van de openbare archiefdiensten om de wezenlijke informatie van het niet-
recente overheidsbeleid te bewaren, te ordenen en toegankelijk te houden voor
gebruik door de overheden, de recht- en bewijszoekende burger, de wetenschap,
het onderwijs en in het algemeen voor de geïnteresseerden in de historische
cultuur. Een hele definitie, maar toch naar mijn mening voor het goede begrip
noodzakelijk. De rijksarchiefdienst vervult deze taken voor het rijk en de pro
vincies. Op gemeentelijk niveau worden zij, zelfstandig of in enigerlei vorm
van samenwerking, door de gemeentearchieven behartigd. De wet bevat daar
toe slechts weinig bindende voorschriften: zij verplicht de gemeentebesturen
slechts tot de aanwijzing van een archiefbewaarplaats. Tot de aanstelling van
een gekwalificeerd archivaris verplicht zij niet, hoewel uit de redactie van het
desbetreffende artikel kan worden afgeleid, dat zo'n aanstelling wel de voor
keur van de wetgever heeft. Er is echter een stroming in het archiefwezen, die
klemmend pleit voor een wettelijke verplichting tot aanstelling.
Ik ben evenwel van mening, dat aan dit verlangen niet tegemoet moet wor
den gekomen. Niet alleen in verband met de door de Regering voorgestane de
regulering van wetgeving, maar ook uit respect voor het in ons land gehuldig
de beginsel van de autonomie der lagere overheden. De Archiefwet dient zich
te beperken tot algemene beginselen met betrekking tot het verzekeren van de
openbaarheid van de in de archiefbewaarplaatsen berustende archieven en het
recht van een ieder deze archieven te raadplegen. Binnen dat kader moeten
de archiefbeherende overheden over de wijze waarop inhoud aan die beginse
len wordt gegeven hun eigen prioriteiten kunnen stellen en zodoende plaatse
lijke en regionale behoeften en omstandigheden in de afweging kunnen betrek
ken. Daarmee wordt geen ongebruikelijke reikwijdte gegeven aan het begrip
autonomie.
Het moge dan zo zijn dat het niet alleen om de huishouding van de gemeen
te gaat, maar veelal ook om het plaatselijk belang overstijgende cultuurgoede
ren, ik wil hier ook toch benadrukken dat de gemeentelijke archiefbewaarplaats
in de eerste plaats bestemd is voor de bewaring van archieven van de gemeen
telijke organen en verder voor de archieven uit de particuliere sector en voor
ondersteunende verzamelingen, die betrekking hebben op de desbetreffende
gemeente en haar inwoners. Dat neemt niet weg dat ik het toejuich als een ge
meente in culturele zin actief met zijn archief omgaat en er een sociaal-educatieve
functie aan geeft. Ik heb begrepen dat dat in Amsterdam heel bewust het geval is.
De, naast de verplichte aanstelling van een gemeentearchivaris bepleite mi
nimumvoorwaarden met betrekking tot het beheer van de archieven, zullen,
zo vrees ik, in de praktijk als maximumvoorwaarden worden geïnterpreteerd,
met als nadelig gevolg, dat dergelijke voorwaarden eerder remmend dan sti
mulerend zullen blijken te werken. Ik zie daarom meer in een voortzetting van
het huidige beleid. De gestadige groei van het gemeentelijk archiefwezen sterkt
mij daarbij in mijn opvatting. Blijkbaar kunnen de gemeenten de geboden vrij
heid aan. Ook daarvan is Amsterdam een goed voorbeeld.
Ik ben er van overtuigd, dat een gemeentearchief, dat er gekomen is uit de
overtuiging van het nut en de noodzaak ervan, hechter en dieper wortelt in
een gemeente en gemeenschap dan wanneer zij als het ware van hogerhand wordt
opgedrongen.
In het systeem van de complementaire bestuursverhoudingen in ons land zie
ik overigens ook een belangrijke rol voor de provincies weggelegd om, waar
nodig, gemeenten te stimuleren en te bewegen tot een goede zorg voor de eigen
archieven. In de Nota Archiefbeleid stel ik daarom voor een aantal bevoegd
heden - ik zal ze hier niet nader noemen - welke thans aan de Kroon of de
rijksoverheid zijn voorbehouden, over te dragen aan de provinciale besturen.
Overdracht van deze bevoegdheden bevordert bovendien, dat de gemeenten
voor hun archiefbeleid in beginsel alleen te maken hebben met het naast hoge
re bestuursniveau. Het effect van deze maatregelen is, dat de rijksoverheid op
meer afstand komt van het gemeentelijk archiefbeleid. Maar dat betekent geens
zins, dat het rijk zijn handen zou aftrekken van de zorg voor de archieven van
385
384