De vroegste huisvesting en personele bezetting van het (Algemeen) Rijksarchief 1802-1854 uitgebracht door het Nederlands Orgaan voor de Bevordering van de Infor matievoorziening (nobin), waarin werd aangedrongen op het tot stand bren gen van een algemene bewaarregeling van met name grijze literatuur. Het ver schil van mening spitste zich toe op het onderscheid tussen centraal toegankelijk maken en centraal bewaren. Over de Ontwerp-Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bracht de Raad twee adviezen uit, waarin hij wijst op de bepalingen over vernietiging in Archiefwet en -besluit, die ook op deze diensten betrekking hebben. De Raad en de Minister verschillen van mening over de openbaarheid van over te bren gen archiefbescheiden van de diensten. De Raad pleit voor beperking van de openbaarheid bij overbrenging, de Minister voelt meer voor opschorting van de overbrenging. De op komst zijnde Wet instelling provincie Flevoiand leidde tot een ad vies, waarin onder andere geconstateerd werd dat vestiging van een rijksar chiefbewaarplaats in Flevoland nog niet zinvol is. Wel adviseerde de Raad een provinciaal inspecteur der archieven aan te stellen. Achttien adviezen bracht de Raad uit over vernietiging, waarvan zeventien concept-lijsten van te vernietigen of voor vernietiging in aanmerking komen de archiefbescheiden betroffen. Mej. dr. A. Th. C. Kersbergen overleden Op 13 augustus 1985 overleed in Drachten mej. dr. A. Th. C. Kersbergen op de leeftijd van 85 jaar. Meer dan dertig jaar geleden keerde zij het archiefwe zen de rug toe, zodat maar weinig archivarissen van nu haar zullen kennen. Toch is zij ruim twintig jaar verbonden geweest aan de archiefdienst van de gemeente Rotterdam, van 1930 tot 1953. Zij was in 1927 gepromoveerd op Litteraire motieven in deNjala. Verder heeft zij in de 23 jaar op het gemeen tearchief, naast enkele inventarissen, veel over de Rotterdamse geschiedenis gepubliceerd. In het Nederlandsch Archievenblad recenseerde zij een aantal inventarissen van gemeenten en gemeentelijke instellingen en enkele kaartbe- schrij vingen. In 1953 trad zij in de karmel te Hafnarfjördur (IJsland), waar zij in 1956 haar geloften aflegde. Als Zr. Maria Olöf van de H. Theresia bleef zij op IJs land; haar laatste jaren woonde zij onder haar medezusters Karmelitessen in Drachten. In het Rotterdams Jaarboekje van 1986 zal een uitgebreide necrologie ver schijnen. Jan H. Kompagnie Ter inleiding De geschiedenis van het (Algemeen) Rijksarchief lijkt pas echt te beginnen in 1854, toen Bakhuizen van den Brink, de 'revolutiemaker', tot rijksarchivaris werd benoemd. In dat jaar ook kwam met de ingebruikneming van het voor malig Logement van de stad Amsterdam op het Plein een eind aan de gebrek kige behuizing in kamers, op zolders en op galerijen van panden, gelegen aan het Binnenhof in Den Haag. Ook het personeelsbestand werd zowel in kwali tatief als kwantitatief opzicht versterkt. Het was ook Bakhuizen van den Brink die een gedetailleerd overzicht ver vaardigde van de archieven die in het tijdsbestek 1802— 1853 tot het bestand van het Rijksarchief zijn gaan behoren. Voor het overige is deze periode in de geschiedenis van het Rijksarchief grotendeels in een waas gehuld. Met name op de vragen 'wie werkten er op het Rijksarchief?' en 'waar was het Rijksarchief gehuisvest?' kon eigenlijk geen bevredigend antwoord worden gegeven. Intri gerend werd vooral de tweede vraag ('waar zaten Van Wijn en De Jonge nou precies?') door het veelvuldig toeven van auteur dezes op de zitbanken van het Binnenhof tijdens zijn lunchpauzes. Reden genoeg derhalve om een onderzoek in te stellen naar de vroegste behuizing en personeelsbezetting van het (Alge meen) Rijksarchief in de eerste halve eeuw van zijn bestaan. In dit artikel beslaat hoofdstuk 1 de periode 1802- 1806, waarin Van Wijn werkruimte kreeg toebedeeld in vertrekken, behorende tot de Staten-Generaal en het gewest Holland, instellingen die vóór 1802, zoals te doen gebruikelijk, zelf hun archieven beheerden. In het tweede hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de gedwongen verhuizing naar het voormalig Logement van de stad Rot terdam en de hieruit voortvloeiende neergang van het Rijksarchief. Hoofdstuk 3 (periode 1813-1831) vervolgens bevat een verslag van het nieuwe begin in 1813 in vertrekken op (alweer) het Binnenhof, de personeelsuitbreidingen en het overlijden van Van Wijn. In het vierde hoofdstuk (periode 1831 - 1849) wordt de veel te wensen overlatende huisvesting beschreven en aandacht ge schonken aan het personeelsbeleid. Het laatste hoofdstuk tenslotte behandelt de periode 1850- 1854 waarin de plannen voor een nieuwe behuizing gecon cretiseerd en verwezenlijkt zijn en de komst van tijdelijk beambte Bakhuizen van den Brink niet onopgemerkt is gebleven. 302 303

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 1