1 Langsdoorsnede en plattegrond eerste verdieping van het voormalige ara-gebouw te 's-Gravenhage. Oorspronkelijke revisie-tekeningen, niet op schaal afgedrukt. Rechts het depotlinks het dienstgebouw. Het depot-gebouw mag om verschillende redenen uniek worden genoemd, naar Nederlandse maatstaven, maar naar het zich laat aanzien ook in Europees ver band. Deze uniciteit is niet gelegen in een aantal afzonderlijke aspecten van het gebouw, maar in de combinatie en perfectie daarvan en in de schaal van toepassing van de technische, archiefkundige verworvenheden. In het onderstaande artikel wordt nader ingegaan op deze verworvenheden en op de evolutie daarvan. Daarbij wordt aandacht geschonken aan enkele schoolmakende buitenlandse depots van archieven en bibliotheken; gezien het marginale onderscheid in technische zin-tussen archief- en boekendepots worden bibliotheken in de beschouwingen betrokken. Na de behandeling van de normen voor de laat-19e-eeuwse depot-bouw en de technische verworven- heden, die daar uit voortgevloeid waren, volgt een korte bespreking van bestaan de en inmiddels verdwenen, of sterk gewijzigde, archief- en bibliotheekgebou wen in Nederland, die 'familie' van het Haagse gebouw zijn. 2 Het 'ideaal-depot' aan het eind van de 19e eeuw Toen eind 1895 met de bouw van het Rijksarchief-depot (hierna ARA-depot) een aanvang gemaakt werd, bestond er binnen de Europese archief- en biblio theekwereld een tamelijk grote overeenstemming over de wijze waarop aan de specifieke eisen voor een depot in bouwkundige zin moest worden voldaan. Hoofdthema's in dat eisenpakket waren: 1 maximale brand- en braakveiligheid 2 vlotte, eenvoudige bereikbaarheid door beambten - van de opgeslagen werken 3 goede conservering van de opgeslagen werken 4 aanpassing aan de variaties naar aard en omvang binnen het opgeslagen bestand. Nader uitgewerkt kwam dit neer op het volgende pakket van algemene eisen die aan een 'ideaal-depot' te stellen waren.1 1 Eisen met betrekking tot de brand- en braakveiligheid: a Het archief- of bibliotheekgebouw moest bij voorkeur geheel vrijstaand wor den gesitueerd. b Omstreeks 1880- 1885 kwam, als nadere uitwerking van het voorgaande, de eis naar voren dat het dienstgebouw (met de personeels- en publieksruimten) en het depot afzonderlijke bouwmassa's moesten zijn, en dat verkeer tussen beide delen moest plaats vinden door een zo klein mogelijk verbindingslid. Het zo geformuleerde 'kop-hals-romp-type' werd sinds 1885 aangeduid als het 'Münsterse systeem', naar het toen op dat stramien gebouwde Staatsarchief te Münster (zie afb. 2). c Als vrije ligging van het complex niet te realiseren was, moest aan vuurdrei- ging van buitenaf weerstand worden geboden door licht- en toegangsopenin gen middels brandvrije en afsluitbare luiken en deuren. Eenvoudige bediening van deze luiken en deuren was in verband met het dagelijks gebruik ervan drin gend gewenst. d Daar geheel brandveilige kunstverlichting in de hier behandelde periode niet bestond, moest het depot op dagverlichting zijn ingericht. e Aan een depot mochten geen brandgevaarlijke materialen worden verwerkt. Deze eis werd mede ingegeven door de ruime ervaring die op dat moment reeds was opgedaan met giet- en smeedijzer. De eis ging wat dit betreft zeer ver: zelfs de in het interieur toe te passen verven mochten niet de gebruikelijke oliehou dende samenstelling hebben. Ook de kastplanken waarop de op zich brandba re stukken kwamen te rusten moesten liefst van brandveilig materiaal zijn. Om bij calamiteiten de belangrijkste stukken snel in veiligheid te kunnen bren gen, was het gewenst dat op begane-grondniveau, tegenover de entree, het de pot een tweede uitgang bezat. g De vereiste braakveiligheid was meestal te realiseren in combinatie met de brand beveiliging door luiken. De luiken moesten dan tevens te vergrendelen zijn. 339 *£cnpéf. t/aorjfie4<r. f f f 338

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 19