5 Met beleid en kalmte (1850 -1854) •5-1 De rust verstoord Van de kant van de Leidse hoogleraar Bake werd minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke de overweging aan de hand gedaan om de geschied- en let terkundige Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink een betrekking in het archiefwezen aan te bieden. Jaren daarvoor had Bakhuizen (geboren op 28 februari 1810 in Amsterdam), van de (geld)nood een deugd makende, al on derzoek gedaan in het Keizerlijk Koninklijk Archief in Wenen en in archiefbe waarplaatsen in Brussel.96 Thorbecke zag in Bakhuizen een 'buitengewone ver- eeniging van gaven en kundigheden' en zon op een middel om hem aan het Rijksarchief te binden.97 Bij Koninklijk Besluit van 22 juni 1851 nummer 74 werd Bakhuizen tot tijdelijk beambte bij het Rijksarchief benoemd. De jaar wedde bedroeg ƒ1 000,-. Zijn belangrijkste bezigheid in die periode was het samenstellen van een overzicht van het Nederlandse Rijksarchief, dat in 1852 in concept gereed was. Als werkruimte kreeg hij een klein vertrekje beneden naast de Hofkapel toegewezen. Rijksarchivaris De Jonge vond het maar niks om zo'n ambitieuze man onder zich te hebben. Op de door hemzelf in een brief opgeworpen vraag of er über haupt behoefte was aan personeelsuitbreiding, antwoordde hij: 'Ik voor my geloof zulks niet.' Bovendien 'heb ik nog steeds tijd kunnen vinden tot het schrijven van geschiedkundige werken, die zeer vele naspeuringen vorderden.' En eigenlijk had hij ook zelf best wel een archievenoverzicht kunnen maken. '(Ik) zie er geen zwarigheid in, om dat onderzoek op mij te nemen.' Wel zal dat onderzoek onvolledig en moeilijk zijn zolang de archieven nog niet naar een brandvrij gebouw zijn overgebracht. En, merkte de man met de vele func ties later op, het was van belang om 'het werk met beleid en kalmte en vooral niet teveel gelyktydig te doen'.98 Nee, Bakhuizen moest zich maar be perken tot het maken van een overzicht en niet of nauwelijks bemoeienis heb ben met inspectie, correspondentie, de kontakten met de provinciale archief diensten enz. De minister was het niet geheel met De Jonge eens. Hij vond dat De Jonge 'den aard en omvang van dien arbeid niet genoegzaam had overwogen' toen hij voorstelde dat hij al het werk zelf wel aankon. Kribbig noteerde deze in de marge van de brief van Thorbecke: 'Zeer wel overwogen, doch men wilde den bedoelden persoon (Bakhuizen dus - jhk) plaatsen, waar ik niet voor was.' En wanneer Thorbecke hem ook nog verwijt dat hij de hele zaak niet genoeg zaam heeft overdacht, zet De Jonge er boos bij: 'Zeer wel overdacht.'99 Bak huizen kreeg enige hulp van een zekere Daniëls. Maar ook volgens Bakhuizen zelf is het de bedoeling van de minister om 'meer leven in het Archiefwezen in ons Vaderland te brengen' door openbaarheid, toegankelijkheid en inrich ting overeenkomstig de behoeften der wetenschap. Hij schreef dit in een brief aan De Jonge om onderlinge werkafspraken te maken.100 In 1853 werd De Jonge ernstig ziek. Om de voortgang van het werk te ga randeren gaf Thorbecke machtiging aan Bakhuizen om alle brieven te openen 15 L.Ph.C. van den Bergh die gericht waren aan de rijksarchivaris.101 Drie dagen later, op 13 juni 1853, overleed De Jonge. Bij Koninklijk Besluit van 23 januari 1854 nummer 61 werd Bakhuizen nu benoemd tot rijksarchivaris. Wanneer in 1854 de vacature van Bakhuizen door diens benoeming tot rijks archivaris moet worden opgevuld, zijn er twee sollicitanten. Eén daarvan 'niet hardhorend doch stokdoof' wil zelfs voor niets werken, wat Bakhuizen zelden een aanbeveling vindt. De andere wordt het dus.102 Het is J. K. J. de Jonge, inderdaad een zoon van de overleden rijksarchivaris. Zijn inkomsten bedra gen jaarlijks 600,-. Feijlbrief ging in 1854/480,- verdienen en de tot adjunct commies bevorderde Blom 700,-. Tevens werd in juli 1852 de jurist L. Ph. C. van der Bergh bij het rijksarchief te werk gesteld. Zijn salaris: 1 000,-. Hen drik Defoer was nog portier en tevens boutefeu, dat wil zeggen dat hij ook diende te zorgen voor het licht en het vuur.103 5-2 Levensgevaar Toen in 1852 een aantal kisten werd ontdekt, waarvan de inhoud zonder enige twijfel diende te berusten in het Rijksarchief, stuitte de overbrenging van Amsterdam naar Den Haag op problemen, waarvan de kern werd weergege ven door de verzuchting van De Jonge: 'Alles toch is in het Rijksarchief zoo vol.' Bovendien moesten in een archieflokaal enkele herstelwerkzaamheden plaatsvinden, waardoor men tijdelijk archiefruimte verloor. Waar nu de ar chiefbescheiden uit Amsterdam en die uit de te ontruimen kamer gelaten? Een nieuw gebouw was niet te realiseren en in de tuin van het ministerie van Kolo niën kwam vermoedelijk een concertzaal. Goede raad was duur, totdat men bedacht dat sinds kort het paleis op het Plein leeg stond, dat had gediend tot woning van kroonprins Willem, die in 1849 zo onverwachts zijn vader, koning Willem II, had moeten opvolgen. Het 329 328

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 14