De bezoeker vindt dus in de twaalf holle zalen van het Binnenhof niemand dan den gedienstigen heer De Zwaan. Niemand, die met dien man in aanra king geweest is, heeft zich over hem te beklagen. Hij is de vriendelijkheid, de voorkomendheid, de bescheidenheid zelve. Hij is de levende klapper van al, wat in zijn depot voorhanden is: maar hij is niet meer dan een ijverige com- mis. De Zwaan wandelt in zijne eenzaamheid van tien tot drie uren tus- schen de perkamenten en de registers rond; de vreemdeling wordt in een hokje geplakt voor een tafel, waarop hij geen twee folianten naast elkander leggen kan, zonder vuur, maar niet zonder licht, want gedurende bepaalde uren staat de middagzon onophoudelijk op de zoogenaamde werkkamer. Voorts doet De Zwaan niets zonder toestemming van zijn chef, behalve dan dat hij de bezoeker voorlicht hoe papiermerken kunnen worden onderschei den en op welke wijze onzichtbare inkt kan worden gefabriceerd.80 De ope ningstijden voor bezoekers waren dagelijks van half elf tot half drie, zaterda gen en zon- en feestdagen uitgezonderd. 4-2 Omzien naar verbetering Dat de opgave van het aantal vertrekken waarover het Rijksarchief beschikte, wisselt heeft twee oorzaken. In de eerste plaats vond voortdurend uitbreiding plaats doordat weer een kamertje of zoldertje volgestopt werd met archieven. Ten tweede worden de ene keer echt alle vertrekken geteld en de andere keer slechts de belangrijkste en maakt men bijvoorbeeld geen gewag van zolderka mertjes. Hoe dit ook zij, in 1844 waren er veertien 'zalen', op elkaar aanslui tend op de tweede verdieping van de panden tussen de oude vergaderzaal van Holland en de Middelpoort, alsmede vijf zoldervertrekken waarin ruimte was voor bijna 1600 strekkende ellen aan archivalia. De galerijen waarin ook ar chieven waren geplaatst, zijn hierbij niet meegerekend. Op die galerijen wer den onder andere de archieven van de Nationale Vergaderingen en het Verte genwoordigend Lichaam aangetroffen. 'De(ze) afdeling heeft nimmer verhuisd en is zoo compleet, als men misschien nergens iets vinden zal'.81 Juist in dit jaar 1844 werden archiefbeheerders pijnlijk geconfronteerd met de grote brand gevaarlijkheid van hun percelen, toen in januari een groot deel van het archief van het ministerie van Marine in vlammen opging. De Jonge liet door de roemruchte Rotterdamse architect Rose een rapport opmaken betreffende de eisen waaraan een brandvrij gebouw zou moeten vol doen. W. N. Rose verstrekte daarop een analyse van mogelijke brandoorza ken en wat er zoal niet moest gebeuren wilde een gebouw echt brandvrij zijn en hij nam als voorbeeld het archiefgebouw dat in München stond.82 De Zwaan stond erop dat er in elk geval ook 's winters gewerkt zou kunnen wor den, hetgeen dus niet vanzelfsprekend was. Overwogen werd even om een brandvrij gebouw te plaatsen in de tuin van het ministerie van Koloniën, dat niet meer dan ƒ100 000,- zou mogen gaan kosten. De hoofdingenieur Beijerink deed opmetingen ten behoeve van een mogelijke nieuwbouw, waarbij ook rekening diende te worden gehouden met 13 R.C. Bakhuizen van den Brink opneming van de archieven uit de periode 1798 - 1813, die voor een groot deel nog bij het Kabinet des Konings berustten. De Zwaan berekende dat de totale zwaarte van de archieven zo'n 147 200 Nederlandse ponden bedroeg.8 In 1847 was er sprake van een eventuele overbrenging van het Rijksarchief naar het Geldkantoor op het Binnenhof, dat bij de Hofcingel was gelegen en waartoe de timmermansbaas C. de Zwaan enkele opmetingen verrichtte.8'1 Commies chartermeester De Zwaan was echter tegen een niet degelijk-voorbereide ver huizing. Want, vond hij, 'men zegt, en niet te onregte, dat 2 of 3 maal verhui zen, met een brand gelyk staat.' Bovendien viel het met het brandgevaar nog wel mee. Het Rijksarchief was, zo hield hij voor, langs de gehele noordwest zijde door de vijver en langs de gehele zuidoostzijde door de ruimte van het Binnenhof beveiligd (er liep een sloot tussen de Binnenhofgebouwen en de aan grenzende huizen). In de Algemene Rekenkamer en de Hofkapel werd in elk geval nooit 's nachts gestookt. Het grootste deel van het archief was daar nu al zo'n twee-en-een halve eeuw goed bewaard gebleven, zonder hinder van vocht, lekkage of ongedierte, en daarom moest er alleen verhuisd worden als de nieu we huisvesting een duidelijke verbetering was en het archief er lange tijd kon blijven. Ook de rijksarchivaris was steeds minder geporteerd voor een verhui zing als de belangrijkste drijfveer hiervoor het brandgevaar was. Gevaar dreigde er volgens hem alleen voor het Rijksarchief ('als bevattende, behalve zolders en werkkamers, eene reeks van elf aan elkander liggende en zich op dezelfde verdieping volgende, meest zeer ruime, drooge, luchtige, hooge vertrekken en zaaien') van de zijde van de Algemene Rekenkamer en de Hofkapel 'en om de nabijheid der stookplaats van het gaz welke zich toen nevens de Loterijzaal bevond.' Ook gevaarlijk vond De Jonge in 1850 de aameg van gasverlichting in de Hofkapel. Rose had ondertussen een gebouw in gothische stijl ontworpen, maar door het aftreden van de minister van Binnenlandse Zaken, Schimmelpenninck van der Oye, alsmede de geldelijke omstandigheden en de turbulente staatkundige ontwikkelingen kwam er van uitvoering der bouwplannen niets terecht.8^ 325 324

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1986 | | pagina 12