2-2-2 Staatsraad
De koning besloot de voltallige Staatsraad op één van de eerstvolgende alge
mene zittingen over het ontwerp van de Sectie Wetgeving te horen.19 De
Staatsraad bestond eveneens uit lieden van verschillende politieke komaf.20
De koning zat de vergaderingen van de Staatsraad voor.21
Op 5 januari 1807 besprak de Staatsraad het door de Sectie opgestelde ont
werp en besloot een commissie in het leven te roepen, die zich moest buigen
over de vraag hoe de contouren van een wet op de departementale besturen er
uit moesten zien. Ze moest op uiterlijk 10 januari 1807 haar rapport bij de ko
ning ingeleverd hebben.22
2-2-3 Commissie I
De commissie bestond uit de minister van Binnenlandse zaken, J. H. Molle-
rus, de Sectie Wetgeving en de voorzitters van de andere secties van de Staats
raad. Blijkens een concept-verslag van een vergadering van 6 januari 1807 was
ook de minister van Financiën, I. J.A. Gogel, bij de besprekingen aanwe
zig.23 Op deze vergadering kwam de onderverdeling van het rijk in departe
menten aan de orde. Van de Kasteele merkte daarbij op, dat het verstandig
zou zijn het monarchale te combineren met de gewoonten der natie. In het
rapport werd dan ook voorgesteld het rijk in negen departementen in te delen,
te weten Stad en Lande van Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gel
derland, Utrecht, Holland, Zeeland en Brabant. De grenzen zouden dezelfde
zijn als die welke op 20 maart 1806 voor de administratie van de belastingen
waren vastgesteld.24
Aangezien de commissie wist, dat dit voorstel tegen de opvattingen van de
koning indruiste, voerde ze een aantal argumenten aan, die hem naar ze hoop
te zou overtuigen. Ze wees erop, dat de praktijk bewezen had, dat met een
dergelijke indeling een goed functionerend bestuur mogelijk was en dat de
burgers hiermee vertrouwd en tevreden waren. Bovendien zou een ingrijpende
bestuurlijke herindeling geld gaan kosten in een tijd dat er eigenlijk bezuinigd
moest worden. De enige wijziging, die de commissie eventueel zinvol zou ach
ten, was de opsplitsing van Holland in twee of drie departementen. Maar ook
hierbij vroeg ze zich af of de kosten wel tegen de baten zouden opwegen. Te
meer daar te verwachten was dat de communicatie tussen het centraal bestuur
en dat van het departement Holland soepel zou verlopen, omdat ze beide hun
zetel in Den Haag hadden. Ten aanzien van de onderverdeling van de departe
menten in kleinere eenheden stelde de commissie voor om een studie te laten
verrichten. Men vreesde dat bestuurlijke herindeling zeker wanneer het lagere
bestuurlijke niveaus betrof tot verzet aanleiding zou geven. Hierdoor zou het
doel dat men ermee wilde bereiken, te weten juiste uitvoering van richtlijnen
van de centrale overheid, voorbij geschoten worden.
Tenslotte behandelde het rapport de aanstelling van departementale bestu
ren en hun functioneren. De commissie stelde voor de leden van de departe
mentale besturen door de koning te laten benoemen en ontslaan om hun loya
liteit te garanderen.25 Hierin verschilde de commissie met de Sectie Wet
geving, die had voorgesteld de leden van de departementale besturen te doen
264
verkiezen.26 De 'president en raden' van het departement moesten-
meende de commissie - tenminste dertig jaar oud zijn. Ze mochten niet uit
het departement waar ze benoemd werden afkomstig zijn. Wat de verwant
schap betreft werd voorgesteld, dat deze voor de bestuurlijke functies tot in
de derde graad verboden was en voor rechtsprekende functies tot in de vierde
graad.27
Over het functioneren van de departementale besturen handelde het rap
port zeer gedetailleerd. In de eerste plaats moesten de leden van het bestuur
de richtlijnen van de Koning en ministers opvolgen, zoals hun voorgangers
onder het bewind van de Raadpensionaris. Verder werden ze geacht zich be
zig te houden met het algemeen bestuur binnen het departement en met de
behartiging van de belangen ervan naar buiten.
Tijdens het bewind van de Raadpensionaris hielden Raden van Financiën
in de departementen zich bezig met het toezicht op de domeinen, de invorde
ring van belastingen en de rechtspraak in eerste aanleg in belastingzaken.28
Volgens de commissie hadden deze raden zich te zelfstandig opgesteld, waar
door ze niet naar behoren functioneerden. Ze stelde daarom voor deze taken
eveneens aan de departementale besturen op te dragen. Van hen verwachtte
men immers een grotere loyaliteit, zoals hierboven aangegeven. Deze loyali
teit was noodzakelijk in verband met de invoering van de nieuwe belasting
maatregelen, die naar men vermoedde nogal wat weerstanden zouden oproe
pen.29 De rechtspraak in eerste aanleg voor belastingzaken werd aan de
departementale besturen opgedragen, en niet aan de gewone rechtbanken,
omdat de commissie enerzijds meende, dat bij de besturen de noodzakelijke
specifieke kennis aanwezig was en anderzijds dat zij de zaken sneller zouden
afhandelen dan rechtscolleges.
De verdeling van de verantwoordelijkheden binnen het departementale
bestuur was erop gericht departementale autonomie te voorkomen. De presi
dent werd dan ook verantwoordelijk geacht voor de uitvoering van alle wet
ten en bevelen van het centrale bestuur, ook van die welke door het Wetge
vend Lichaam waren gesanctioneerd. Tevens moest alleen de president
verantwoordelijk zijn voor het algemeen bestuur in het departement. In die
gevallen echter, waarin derden benadeeld zouden kunnen worden, zou de
verantwoordelijkheid dienen te berusten bij president en raden gezamenlijk,
omdat iemand die alleen beslissingen moet nemen eerder de kans loopt beïn
vloed te worden dan een college. De commissie dacht hierbij aan de behande
ling van geschillen van bestuur en de administratie van en het toezicht op de
belastingen en domeinen. De president zou in deze gevallen wel de beslissen
de stem hebben en, wanneer zijn mening botste met die van de raden, de zaak
aan de minister voorleggen. Wanneer het college van president en raden als
rechtbank optrad, zou de stem van de president niet zwaarder wegen, dan
die van de andere leden.30
2-2-4 Commissie n
Op 12 januari 1807 was dit rapport onderwerp van bespreking in de Staats
raad, alwaar het in handen is gesteld van de commissie te dien effecte be
noemd om deswegens in conferentie te treden,31 Of hier sprake is van één en
265