het Koninkrijk Holland (1806) dat de departementale besturen gehouden wa ren de wetten en bevelen van de centrale overheid uit te voeren (art. 62). Nade re regelingen omtrent de departementale besturen moesten bij wet getroffen worden (art. 13).2 De voorbereiding van deze wet is niet vlekkeloos verlopen. Een delegatie uit de Staatsraad die een belangrijke rol speelde bij de voorbereiding van dit wets ontwerp, bood het ontwerp op 13 maart 1807 aan het Wetgevend Lichaam aan. Bij die gelegenheid memoreerde ze, dat de voorbereiding gepaard was ge gaan met langdurige discussies en dat men 'meer dan eene gevaarlijke klip' had moeten omzeilen.3 De wet die op 13 april 1807 bij Koninklijk Decreet werd uitgevaardigd beperkte in sterke mate de provinciale autonomie.4 Het lijkt daarom interessant de discussies en de besluitvorming met betrekking tot dit wetsontwerp te volgen, omdat te verwachten valt, dat daarin naar voren zal komen tot hoever verschillende groepen wilden gaan met de centralisatie van het bestuur en welke argumenten ze hanteerden. Bovendien kunnen we dan meer te weten komen over de vraag of inderdaad Franse opvattingen over de wijze van besturen de doorslag gaven5 en of de koning werkelijk de vrije hand gelaten werd.6 2 De voorbereiding van de wet op de departementale besturen 2-1 Inleiding De constitutie had de wetgevende macht in handen gelegd van Koning en Wet gevend lichaam (art. 51). De rol van het Wetgevend Lichaam was echter be perkt: het kon een wetsontwerp slechts goed- of afkeuren (art. 57). Het had noch het recht van amendement, noch dat van initiatief. Bij afwijzing van een wet moest het Wetgevend Lichaam daarvan de redenen aangeven, waarna de Koning de mogelijkheid had hetzelfde ontwerp nader gemotiveerd of enigs zins gewijzigd opnieuw in te dienen (art. 58).7 De Koning was verplicht de Staatsraad over elk wetsontwerp te horen (art. 32, 2e lid).8 De bemoeienis van de Staatsraad met wetgevende arbeid reikte echter in de praktijk verder. In feite kwamen de wetsontwerpen tot stand in samenspraak tussen Koning en Staatsraad.9 De Staatsraad was onderverdeeld in vijf secties, waarvan de eerste, de Sectie Wetgeving en Algemene Zaken een belangrijke rol speelde bij het voorbereiden van wetsontwerpen.10 2-2 Voorbereiding van het ontwerp door Koning en Staatsraad 2-2-1 De Sectie Wetgeving De aanzet tot de voorbereiding van het wetsontwerp met betrekking tot de de partementale besturen werd op 17 september 1806 gegeven toen de koning de Sectie Wetgeving en Algemene Zaken van de Staatsraad de opdracht gaf hem te adviseren over de organisatie van de departementale en gemeentebestu ren.11 De Sectie Wetgeving bestond op dat moment uit P. L. van de Kasteele (voorzitter), H. L. Wichers en W. Queysen. De samenstelling van deze sectie 262 weerspiegelde de door verschillende auteurs gesignaleerde wederkerige wens tot samenwerking tussen Koning en politici van allerlei verschillende richtin gen.12 Hier werkten een (oud)unitariër, Van de Kasteele, een (oud)federalist, Queysen, en een (oud)orangist, Wichers, samen.13 Op 21 en 27 november 1806 vergaderde de sectie over een concept-ontwerp, dat de voorzitter had vervaardigd, na daartoe op 23 september door de sectie gemachtigd te zijn.14 Hoe dat ontwerp eruit zag en welke wijzigingen er tij dens deze vergaderingen in werden aangebracht is onbekend.15 De belang rijkste overwegingen echter zijn te vinden in de, eveneens door de voorzitter opgestelde, aanbiedingsbrief bij het ontwerp.16 Drie punten vallen daarin op: ten eerste de positie van de 'perpetueel president' van het departementaal bestuur, ten tweede de rechten en plichten van de leden van het bestuur en tenslotte de verdeling van de departementen in kleinere eenheden, 'ringen' ge naamd.17 De 'perpetueel president' van een departementaal bestuur werd be schouwd als intermediair tussen de centrale overheid en zijn departement en zou verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wetten en bevelen van het centraal bestuur in zijn departement. Voor de uitvoering van de door het Wet gevend Lichaam bekrachtigde wetten zou hij dat samen met de rest van het bestuur zijn; voor besluiten van de centrale overheid alléén. De president zou ervoor dienen te zorgen, dat men hem niet kon verwijten, dat hij op de een of andere wijze zijn departement boven andere trachtte te bevoordelen of het ene deel van zijn departement ten koste van de andere. Dit om te voorkomen, dat er onderling jaloezie zou ontstaan, waardoor, volgens de sectie de gemene zaak over het geheel schade zoude lijden. Zij voegde daar nog aan toe: En in derdaad in de getrouwe waarneming van dezen plicht zal men aantreffen één der gewigtigste voordeelen proflueerende uit den post van eenen perpetueelen president met Uwer Majesteits vertrouwen vereerd en met de hoge digniteit van het Representatief der Executieven magt bekleed18 Wat betreft de rechten en plichten van de leden van een departementaal bestuur was de sectie overtuigd, dat deze nauwkeurig in de wet omschreven moesten worden om willekeur en machtsmisbruik te voorkomen. Zij stelde voor de departementale bestuurders te doen verkiezen. De indeling van een departement in ringen had volgens de sectie tot doel de verkiezingen goed te laten verlopen. De departementen hoefden volgens de Sectie Wetgeving niet onderverdeeld te worden in kleinere eenheden ten be hoeve van de administratie van de belastingen of voor de uitoefening van de rechtspraak. Voor de belastingen was er in 1806 met de invoering van de nieu we belastingwetgeving een indeling van Nederland gemaakt en aangezien er een algehele herziening van de justitie op stapel stond, leek het niet verstandig daarop vooruit te lopen. Zo blijkt uit de strekking van de aanbiedingsbrief een in principe positieve houding tegenover een zekere centralisatie van het bestuur, zij het, dat deze met allerlei waarborgen moest worden omkleed met name ten aanzien van de 'perpetueel president' wiens positie aanleiding zou kunnen zijn tot een te gro te concentratie van macht in handen van één persoon. 263

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 25