Noten 1 F. j. duparc, De Archiefwet 1962. Commentaar op de Archiefwet 1962 en daaruit voortvloeien de regelingen. (Alphen aan den Rijn 1963) 96-100a. de ge meenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Gorin- chem, Leiden, Delft). 3 Gepubliceerd bij duparc, 99- 100a. eenheden. Hierin wordt zowel het beleidsmatige als het uitvoerende aspect verenigd. De oorspronkelijke takken van dienst verdwijnen op dezelfde wijze als ze zijn opgericht, namelijk door een eenvoudig raadsbesluit. De nieuwe eenheden, die qua benaming per gemeente kunnen verschillen (sectoren, diensten, directies etc.) worden geleid door hoofden, die doorgaans samen met de secretaris een soort ambtelijk presidium gaan vormen en in rechtstreekse verbinding staan met het college van B en w. In veel gemeenten is echter ook ruimte gelaten voor direct contact tussen bestuurder en ambte naar binnen de eenheid. Zijn de takken van dienst door een raadsbesluit ongedaan te maken, voor de archiefdiensten ligt de zaak gecompliceerder. De ambtelijke zelfstandig heid van de gemeentearchivaris lijkt door de wet onaantastbaar. Toch voelen de meeste gemeenten er weinig voor om in deze nieuwe constellatie de archief dienst haar zelfstandige positie te laten behouden. Om het apparaat meer be heersbaar en overzichtelijk te maken willen deze gemeenten de archief diensten onderbrengen in nieuw te vormen eenheden. Hier en daar is dit reeds gebeurd.2 Constructies worden bedacht om de archivaris zijn toezichthou dende taak conform artikel 25 Archiefwet 1962 toch nog zelfstandig te kun nen laten uitoefenen met rechtstreekse rapportage aan het college van b en w. Voor de overige taakonderdelen, te weten het beheer der archieven en verza melingen, personeelsbeleid en materiële zorg, zal hij in die visie moeten gaan ressorteren onder het hoofd van de organisatie-eenheid en dus in forma ook onder de gemeentesecretaris. Dit laatste lijkt in strijd met de hierboven geme moreerde wetshistorische interpretatie van de Archiefwet, zoals laatstelijk be vestigd in het Koninklijk Besluit van 22 mei 1979, Stb. 431, houdende vernie tiging van het besluit van de gemeenteraad van Goes van 14 september 1977, nr. 25.3 Dit kb stelt ondermeer, dat een gemeentelijke organisatie niet zoda nig mag zijn opgezet, dat de gemeentearchivaris niet meer rechtstreeks onder burgemeester en wethouders zijn taak zou kunnen uitoefenen. Gelet op de wettelijke bepalingen en de strekking van dit kb ten aanzien van de positie van de gemeentearchivarissen, vragen de leden van de Landelijke Kring van Gemeente- en Streekarchivarissen zich af in hoeverre zij kunnen meewerken aan deze reorganisaties. In concreto wordt de vraag gesteld welke waarborgen er in het te kiezen or ganisatiemodel gesteld moeten worden om recht te doen aan de bedoelingen van de wetgever ten aanzien van de zelfstandige positie van de gemeentearchi varis in de gemeentelijke organisatie. Deze vraag wil de Landelijke Kring graag voorleggen aan enkele door haar uitgenodigde deskundigen. 2 Zie bijlage (Overzicht reorganisaties in 240 Bijlage 2 Advies van prof. mr. H. Ph. J. A. M. Hennekens Positie van de gemeentearchivaris Ter voldoening aan uw verzoek om advies over de vraag welke waarborgen gesteld moeten worden ten aanzien van de zelfstandige positie van de gemeen tearchivaris in de gemeentelijke organisatie om recht te doen aan de bedoelin gen van de wetgever deel ik u het volgende mede. Voor een goed inzicht in de positie van de gemeentearchivaris lijkt het mij gewenst te onderscheiden tussen de rechtspositionele aspecten, de door de ge meentearchivaris te verrichten werkzaamheden - de functionele aspecten - en de op hem betrekking hebbende organisatorische aspecten. Rechtspositionele aspecten Ingevolge artikel 25 lid 3 van de Archiefwet 1962 wordt de gemeentearchivaris benoemd, geschorst en ontslagen door de gemeenteraad. Op hem zijn overi gens van toepassing de voorschriften van het algemeen gemeentelijk ambtena renreglement (aar), dat in de meeste gemeenten overeenkomt met het model zoals dat is opgemaakt door het Centraal Orgaan der gemeenschappelijke re geling betreffende de behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenhe den. Ook de overige gebruikelijke gemeentelijke rechtspositieregelingen zijn op de gemeentearchivaris van toepassing. Dit gegeven vindt zijn oorsprong in het feit dat de gemeentearchivaris gemeenteambtenaar is. Hij is in dienst van de gemeente, waarbij evenwel ook andere bepalingen dan uitsluitend die van de gemeentewet en van gemeentelijke regelingen voor de gemeentearchivaris gegeven zijn. Een dergelijke situatie geldt overigens ook voor andere gemeen teambtenaren, zodat in dit opzicht niet van een uitzonderlijke situatie gespro ken behoeft te worden. Zo bepaalt artikel 183 lid 2 Gemeentewet dat ambte naren van de burgerlijke stand door de raad worden benoemd, geschorst en ontslagen, terwijl de werkzaamheden van deze ambtenaren geregeld zijn in boek 1 Burgerlijk Wetboek. Dat de gemeenteraad voor benoeming en ontslag van gemeenteambtenaren in beginsel het aangewezen orgaan is volgt uit artikel 179 Gemeentewet, waar van lid 1 luidt: 'Hij (dat wil zeggen de raad) benoemt en ontslaat alle gemeen teambtenaren en bedienden, wier benoeming niet bij deze wet of de plaatselij ke verordeningen aan anderen is opgedragen'. Verwezen zij naar kb 18 april 1882, De Gemeentestem 1597; kb 3 september 1937, ab 1937, blz. 903 en kb 27 september 1937, ab 1937, blz. 1071). In die plaatselijke verordeningen kan de gemeenteraad B en w aanwijzen als de benoemende en ontslagverlenende instantie met uitzondering van die ambtenaren, voor wie de wet een andere re geling geeft, zoals voor de gemeente-secretaris (artikel 102 Gemeentewet) en de ontvanger (artikel 113 Gemeentewet). Ingevolge artikel 209 sub o enp Ge meentewet is het college van B en w belast met 'het benoemen, schorsen en ontslaan van het personeel van de brandweer' en 'het benoemen en het ont slaan van de ambtenaren en bedienden bij de gemeentelijke secretarie en van 241

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 14