Wat betreft de justitiële werkzaamheden en de overige handelingen van het departement in verband met de collectieve middelen, kan hier volstaan wor den met een verwijzing. Zij geschiedden immers in samenwerking met het De partement van Algemeen Welzijn. De vier leden van het Departement van Financiën begonnen op 1 april 1796 de vergaderingen. Ze kozen periodiek uit hun midden een nieuwe voorzitter. Al op de eerste dag benoemden ze C. H. van Steimenberg Reuvens tot secreta ris, oud-secretaris van het Comité van Financiën der Provisionele Represen tanten. Op 5 april 1797 veranderde de samenstelling van het Departement van Financiën, ten gevolge van de benoeming van nieuwe leden in het Provinciaal Comité door het Provinciaal Bestuur op 28 maart 1797. Steimenberg Reuvens bleef aan. Het departement beëindigde op 5 februari 1798 zijn activiteiten, daartoe gedwongen door de uitvoerders van de staatsgreep van 22 januari 1798. 5-4 Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken Het Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken bewoog zich op economisch gebied.61 Ter bevordering van deze bestaansmiddelen bracht het vele adviezen bij het Provinciaal Comité in. Omvangrijk waren de werkzaam heden van het departement wegens de bevoegdheden van het comité ten aan zien van de in- en uitvoer van primaire goederen,62 onder andere in het kader van de noodzakelijke controle op import en export van granen. Het departe ment overlegde in voorkomende gevallen met de Departementen van Alge meen Welzijn en Financiën ten behoeve van de opstelling van rapporten. Ook kreeg het op 11 april 1796 van het Provinciaal Comité de opdracht om te za- men met het Departement van Financiën de zaken af te wikkelen van het voor malige Comité de Vivres der Provisionele Representanten.63 Dit comité had de betaling der Franse requisities in Holland geregeld.64 Het Departement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken bestond uit twaalf leden, deskundig op de relevante arbeidsterreinen. Slechts vier leden hadden gelijktijdig zitting in het Provinciaal Comité; zulks geschiedde bij on derlinge schikking en volgens een rooster.65 Acht leden konden zich op deze wijze steeds vrijelijk buiten 's-Gravenhage begeven. Dit departement wilde duidelijk de economische ontwikkelingen op de voet volgen. Met dit beeld stemmen de aanleg van verzamelingen van berichten uit andere delen van Europa en de drukke correspondentie met bijvoorbeeld verwante lokale in- stanties uit Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht overeen. Op 1 april 1796 ving het departement zijn werkzaamheden aan. Iedere week werd een nieuwe voorzitter gekozen. De leden stelden op de genoemde dag J. J. Ebeling tot secretaris aan, die reeds als zodanig werkzaam geweest was bij het opgeheven Comité van Koophandel en Zeevaart van de Provisionele Representanten. De personele bezetting wijzigde zich op 5 april 1797, gelijk tijdig met die van het Provinciaal Comité. Ebeling behield het secretariaat. De staatsgreep van 22 januari 1798 leidde eveneens tot de verdwijning van het De partement van Koophandel, Zeevaart en Fabrieken, wat daadwerkelijk op 5 februari 1798 gebeurde. 192 5-5 Commissie van Binnenlandse Correspondentie Hierboven werd uiteengezet dat het Comité van Algemene Waakzaamheid na het uiteengaan der Provisionele Representanten nog een maand bleef functio neren. Na de opheffing ervan op 31 maart 1796 machtigde het Provinciaal Bestuur zijn uitvoerend lichaam om twee leden te benoemen tot de overname van het archief.66 Al de volgende dag gaf het Provinciaal Comité deze ver gunning aan het Departement van Algemeen Welzijn door, met de toevoeging dat eventueel meer dan twee leden hiermee belast mochten worden.67 's Mid dags reeds stelde dit departement een commissie van drie leden aan, niet alleen om het archief, maar ook om de taken van het gewezen comité over te ne men.68 Het departement meende vermoedelijk, dat deze vanzelf onder hem vielen: niet vreemd, gelet op zijn bevoegdheid tot gerechtelijke vooronderzoe ken in cas van verradery, muitery, seditie of oproer.69 Juist met deze materie had het Comité van Algemene Waakzaamheid zich bemoeid.70 Niettemin bleek de veronderstelling onjuist. Eerst op 5 april kwalificeerde het Provinci aal Bestuur het Provinciaal Comité tot de instelling van een commissie om de taken van het voormalige comité over te nemen.71 Twee dagen later werd ze geïnstalleerd, weliswaar uit dezelfde personen bestaand en met dezelfde naam als de departementale commissie van 1 april, maar ze viel thans direct onder het gehele Provinciaal Comité.72 Het Departement van Algemeen Welzijn gaf formeel op 8 april het archief aan de pas benoemde commissie over.73 Deze Commissie van Binnenlandse Correspondentie werkte volgens de in structie van 1 mei 1795 van het Comité van Algemene Waakzaamheid.74 Nadien leidde dit nog tot onzekerheid over de werkelijke status van de commissie: stond ze nu onder het Provinciaal Comité of was ze hieraan gelijk waardig?75 Haar taken kwamen neer op het inwinnen van informatie en uit oefenen van controle in verband met mogelijke staatsgevaarlijke omstandig heden en activiteiten. Ze was door het Provinciaal Comité gemachtigd om daartoe contact te onderhouden met plaatselijke organen en om verdachte personen te arresteren en te ondervragen.76 De commissie diende mee te wer ken bij de controle op de invoer van granen en uitvoer van geld deswege; te vens bij het toezicht op het verblijf en vertrek van personen. Bovendien advi seerde ze het Provinciaal Comité over kwesties die haar domein betroffen. De Commissie van Binnenlandse Correspondentie begon op 7 april 1796 haar werkzaamheden. Ze kreeg de beschikking over een amanuensis, G. Cas- sa, gewezen secretaris van het Comité van Algemene Waakzaamheid der Pro visionele Representanten. Het tweede Provinciaal Comité bepaalde op 7 april 1797 dat de commissie voortaan uit vijf leden zou bestaan, wederom drie van het Departement van Algemeen Welzijn, maar daarbij telkens één van de De partementen van Militaire Zaken en Financiën.77 Dit werd op 8 april voorlo pig en op 12 april definitief verwezenlijkt.78 Cassa bleef aan. Acht dagen na de staatsgreep van 22 januari 1798, op 30 januari, verviel een belangrijk deel van de bestaansgrond der commissie: de Commissie van Binnenlandse Cor respondentie uit de Constituerende Vergadering van de Bataafse Republiek beval toen, dat de lokale instanties tot nader order rechtstreeks met haar con tact moesten onderhouden.79 Op 5 februari 1798 sloot de Hollandse commis sie het restant van haar werkzaamheden af. 193

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 38