overheidsgegevens. Hoewel de Raad de suggestie moest afwijzen omdat het met name de rijksadministratie ontbrak aan mogelijkheid tot schoning van de versneld over te brengen archiefbescheiden, en omdat de rijksarchieven geen ruimte en mankracht beschikbaar hadden, heeft de Raad met behulp van een der zojuist omschreven Raadscommissies in 1974 uitvoerig gerapporteerd over de mogelijkheid en consequenties van vervroegde overbrenging, 's Raads ei gen intentie was duidelijk. In het uitgebrachte Advies nr 70 lezen wij 'dat per sonele en materiële problemen, hoewel niet gemakkelijk oplosbaar, zeker niet onoplosbaar zijn voor een overheid, die deze problematiek ter harte gaat'... Zowel Advies nr 15 als Advies nr 70 - en er zijn diverse andere - bewijst dat de Archiefraad van het begin af een warme pleitbezorger is geweest van gezond making en verdere ontwikkeling van het archiefwezen. Op termijn heeft hij ook gehoor gekregen ter bestemder plaatse: het archiefbeleid van vandaag is immers op vele adviezen van toen en later afgestemd. Zonder Advies nr 15 zou operationalisering van de beleidsvisie Rijksarchiefdienst 1983-1988 niet denk baar zijn, zouden er thans niet zoveel goede archiefgebouwen bestaan en zou den de werkresultaten van vandaag niet bereikt zijn.1 Er was ook teleurstelling. Zo heeft Rijswijk zich niet laten overtuigen van de noodzaak de door de Raad met zorg ontwikkelde criteria bij de toewijzing van uitkeringen aan gemeenten en waterschappen ex artikelen 27 en 34 van de Ar chiefwet 1962 over te nemen. Commissie ix, die in 1974 is ingesteld om te preadviseren inzake desbetreffende steunaanvragen, heeft jaren lang getobd met een enge zienswijze van het departement, die de hare niet was, inzake de toedeling van bedragen. Die waren overigens zo gering dat ze nauwelijks de ge declareerde reis- en verblijfkosten van de preadviseurs en adviseurs te boven gingen, en zijn thans tot nul gereduceerd. De uitspraken van Commissie ix zijn daardoor wat vereenvoudigd. Een ander minder gelukkig verloop had ook op gemeentelijk terrein Advies nr 50, dat in 1973 na lang beraad en niet zonder emoties tot stand was gekomen en de inbewaringgeving behelsde aan de twee grootste gemeenten van negentiende en twintigste eeuwse rijksarchiefbestanden, die geheel of groten deels op die gemeenten betrekking hadden. Dit was een zeer principiële maar werd een zeer slepende zaak. De beslissing van de Minister bleef uit totdat deze opgehangen kon worden aan toekomstige beleidsuitspraken in een op gang ge zet proces van beleidsbepaling, waarover hierna. Het formuleren door de Minister van een nieuwe beleidsvisie was een wens, die de Archiefraad uitte binnen zes jaar nadat de Archiefwet 1962 van kracht ge worden was. De behoefte daaraan bewijst wel dat er sinds 1968 heel veel zaken in beweging gekomen waren. Belangrijk in dit verband is dat zich omstandigheden voordeden die tenge volge hadden dat de uit de negentiende eeuw overgeleverde organisatorische tweedeling rijksarchieven-gemeentearchieven ophield een axioma te zijn. In het kader van de voorbereiding van de wetgeving maatschappelijk en cul tureel welzijn kwam de culturele taak van de provincie naar voren. De Archief raad haakte daar in 1970 op in door in Advies nr 19 te preluderen op doorvoe ring van de decentralisatiegedachte in de organisatie van het archiefwezen. 16 Ervan uitgaande dat de schijnwerper ten onrechte meer gericht stond op de cul turele functie dan op de administratieve functie van het archiefwezen, achtte hij zelfs transformatie van de rijksarchieven in de provincies in provinciale ar chieven denkbaar. Binnen de archiefwereld zelf ontstond grote opwinding toen een VAN-commissie in 1973 een concept-rapport gewestvorming geprodu ceerd had, dat ervan uitging dat de op dat moment beoogde gewestvorming de gelegenheid kon bieden om een net zonder mazen van locale archiefzorg en lo caal archiefbeheer tot stand te brengen door overheveling van bevoegdheden en taken van de gemeenten naar de in te stellen 45 gewesten. Het denkbeeld werd verworpen en drie jaar later, in 1976, werd het zogenaamde ALO-rapport aanvaard met als basisgedachten het behoud van het conglomeraat van bestan den in de bestaande rijksarchiefbewaarplaatsen2 en de universele verplichting tot aanstelling van gemeentearchivarissen, met eventuele gebruikmaking van de mogelijkheden der Wet gemeenschappelijke regelingen. In advies nr 98 van 23 december 1975 had de Archiefraad zich inmiddels ook uitgesproken voor bijeenhouding van het zogenaamde conglomeraat in de bestaande rijksarchiefbewaarplaatsen maar, omdat de tijd niet rijp was, zich onthouden van een toekomstvisie op het locale archiefbeheer. Met dit al was de toekomstige organisatie van het archiefwezen niet het enige maar wel een ge voelig knelpunt geworden, waarover beleidsuitspraken onontkoombaar werden. In 1974 was het zover dat naar aanleiding van de wens van de directeur mu sea, monumenten en archieven ten departemente om een partiële wijziging van de Archiefwet 1962 te gaan voorbereiden, de Archiefraad erop aandrong dat de Minister tevens een beleidsvisie inzake het archiefwezen in de toekomst zou formuleren. De volhardende houding van de Raad heeft ertoe geleid dat op 8 juli 1976 een brede Commissie Nota Archiefbeleid onder voorzitterschap van de directeur mmA werd geïnstalleerd met de opdracht 'een nota samen te stel len op basis waarvan het toekomstig beleid van de rijksoverheid op het gebied van het archiefwezen vorm gegeven kan worden en welke nota zal kunnen re sulteren in een principiële herziening van de Archiefwet 1962 en het Archief- besluit'. De werkwijze en de resultaten van deze Commissie zijn u niet onbekend. In haar uitvoerig eindrapport, de Discussienota Archiefbeleid van 1982, zijn vele waardevolle ideeën verwoord. De meeste moeite heeft het haar gekost om tot een standpuntbepaling inzake de organisatie van het archiefwezen te komen. Het in het Interimrapport van 1978 nog te lezen ALO-standpunt is onder druk van externe omstandigheden geleidelijk geëvolueerd. Het Tussentijds rapport van 1980 laat zien dat men in de Commissie toen niet meer ongevoelig was voor de wens van de provinciale besturen om de rijksarchieven in de provincies om te zetten in provinciale archiefdiensten. De Raad voor het Binnenlands Bestuur achtte dat ook juist, de Archiefraad bleef bij zijn standpunt dat hand having van de rijksarchieven in de provincies in de bestaande vorm te prefere ren zou zijn. Het departement kwam met een zogenaamde 'joint venture'- oplossing, die neerkomt op een vergaande samenwerking van rijk en provincie met geschei den verantwoordelijkheden voor rijksbestuurlijke en provinciaal-culturele aspecten van het beleid, een verdeling en samenwerking die ook een deel der le- 17

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 9