kroniekschrijvers en de oude reisbeschrijvingen die het hadden over de gast
vrijheid en de vriendelijkheid van de Bosschenaren hadden het dus tenminste
op dit punt bij het rechte einde. Tevens bevestigt dit mijns inziens dat deze
lustige stad, die weliswaar elke aanleiding, zelfs een halve, aangrijpt om feest
te vieren, toch open blijft staan voor het zoeken naar de historische waarheid
en voor elk wetenschappelijk onderzoek naar haar verleden. Trouwens dit in
drukwekkend gebouw en zijn hele uitrusting getuigen op tastbare wijze welke
prijs de stedelijke overheid op goedwerkende archiefdiensten en dus op het
historisch onderzoek stelt.
Als ik het daarnet had over de gemengde gevoelens waarmee ik hier sta dan
dacht ik ook aan het stukje afgunst dat bij mij als Leuvenaar opkwam bij het
zien van deze nieuwe archiefinrichting. Hopelijk zal ter gelegenheid van de dit
jaar hernomen eeuwenoude verzustering of 'jumelage' tussen 's-Hertogen-
bosch en Leuven dit prachtige nieuwe stadsarchief ook aan de Leuvense vroe
de vaderen worden getoond. Dit zal hen er misschien van overtuigen dat wat
voor de dochterstad goed is en wat die dochter kan, voor de moederstad niet
mag achterwege blijven. Daarbij valt dan nog te bedenken dat 's-Hertogen-
bosch bestendig een stadsarcheoloog en bouwhistoricus ter beschikking heeft.
Zelfs zo men aanneemt dat 's-Hertogenbosch door de bewuste en dynami
sche cultuurpolitiek van zijn bestuurders en door de stuwing van zijn archief
ambtenaren tussen de Nederlandse gemeenten met zijn archiefbeleid een zeer
goed figuur slaat, is dit voor een Belg maar een magere troost. Tenslotte heb
ben bijna veertig procent van alle Nederlandse gemeenten een behoorlijk
gestructureerde archiefdienst. In België daarentegen is nauwelijks één op vijf
gemeenten in dat geval en geen een van hen kan ook maar van verre de verge
lijking met deze nieuwe installaties van 's-Hertogenbosch doorstaan.
Trouwens op gebied van de culturele infrastructuur en van het archiefwe
zen ligt Nederland ver op België voor. Men hoeft slechts de personeelsbezet
ting en het gebouwenbestand van de rijksarchieven en de archiefwetgeving in
beide landen te vergelijken, om zich daarvan te overtuigen. Er gaan weliswaar
ook in België stemmen op om het archiefbeleid en de archiefwetgeving aan te
passen, voor een deel zelfs naar Nederlands voorbeeld, maar de delicate
constitutionele problemen die daarbij rijzen en de crisis van de publieke fi
nanciën zullen er voor zorgen dat het lang zal duren vooraleer het Belgische
archiefwezen zijn achterstand zal inlopen.
Ondertussen kunnen de historici uit Noord en Zuid en speciaal deze uit het
oude hertogdom Brabant zich alleen maar verheugen over de uitbouw van het
Bossche stadsarchief. Het belang van dit archief werd mij onlangs nog duide
lijker toen ik moest vaststellen dat het vriendschapsverdrag van 1262 tussen
Leuven en 's-Hertogenbosch alleen in deze laatste stad in origineel bewaard
bleef. Als een van de vier hoofdsteden van Brabant, bezit 's-Hertogenbosch
ook een indrukwekkende reeks van de belangrijke landcharters van het her
togdom. Het meest beroemde, de Blijde Inkomst van 1356, is trouwens alleen
hier nog in stadsbezit.
Een andere onuitputtelijke schat aan historische gegevens van alle slag zijn
de Bossche schepenprotocollen. Als akten van de stedelijke vrijwillige recht
spraak zijn ze terecht opnieuw geïncorporeerd in het stadsarchief, waar zij
volgens het herkomstprincipe ook thuis horen. Ik kan mij voorstellen dat de
114
heer Rijksarchivaris van Noord-Brabant ze slechts met weemoed heeft zien
vertrekken, maar hij weet misschien beter dan wie ook dat wat het Ancien Ré
gime niet heeft gescheiden, ook de archivaris niet mag scheiden. Zo luidt nu
eenmaal de cathechismus van de archivaris!
Door tal van studies en door de bestaande alfabetische klappers zijn de Bos
sche protocollen misschien wat toegankelijker dan analoge series elders, maar
een kwantitatieve verwerking, misschien met een beroep op de moderne mid
delen van de informatica, die hier wellicht weldra ter beschikking zullen staan,
zal heel wat nieuwe gezichtspunten opleveren. Dit geldt ook voor de kwantita
tieve analyse van de rijke reeks van de Bossche stadsrekeningen. Niet alleen
de eigen geschiedenis van deze stad, maar ook de kennis van de economische
conjunctuur en de sociale structuren in de Nederlanden er baat bij hebben.
Ook over de materiële cultuur, het dagelijkse leven en de verbruikgewoonten
van de doorsnee Bosschenaar zouden heel wat inlichtingen aan het licht kun
nen worden gebracht.
Bij wijze van voorsmaakje heb ik even berekend dat in de eerste helft van
de zestiende eeuw de doorsnee Bosschenaar per jaar twaalf tot vijftien liter
wijn aan de tap verbruikte. Elders, in Leuven en Diest, lag het gemiddelde
wijnverbruik per jaar en per hoofd op bijna twintig liter. De inwoners van
's-Hertogenbosch waren niettemin waarschijnlijk niet veel zuiniger of soher-
der dan de burgers van Zuid-Brabant, want de Bosschenaren kochten waar
schijnlijk ook nogal wat wijn in het groot voor eigen gebruik in. Daarenboven
hebben zij zich vroeger dan hun zuiderse landgenoten tot de brandewijn aan
getrokken gevoeld.
Van Gelre naar Gelderland
Op 1 november jl. bescheen de reeds neigende zon een feestelijke bijeenkomst
in het Huis der Provincie te Arnhem. Tien minuten na het begin van zijn ope
ningswoord bood de rijksarchivaris in Gelderland aan de Commissaris der
Koningin de zevendelige Inventaris van de archieven der gewestelijke besturen
in de Bataafse-Franse tijd in Gelderland, 1795-1813 aan.1 Terwijl de fotogra
fen flitsten, applaudiseerden de aanwezigen, een schare van ongeveer hon
derd archivarissen, historici, medewerkers van de provincie, journalisten en
andere belangstellenden. De eindredacteur, drs. J.Hofman, en zijn veertien
medewerkers konden eindelijk opgelucht adem halen.
Vervolgens voerden twee sprekers het woord. Als eerste hield dr. G.A.M.
Beekelaar van de afdeling nieuwe geschiedenis van de Katholieke Universiteit
te Nijmegen een voordracht over: 'Wat is de betekenis van de periode 1795-
1813, in het bijzonder voor Gelderland'. Uit zijn betoog bleek duidelijk dat
deze archieven voor de heer Beekelaar geen onbekende materie zijn.2 Hij be
nadrukte het eigen 'Nederlandse' karakter van de Bataafse revolutie, de de
mocratiseringstendensen, de emancipatie en gelijkberechtiging van bevol
kingsgroepen, de toenemende overheidsbemoeienis in een centralistische
staat. Het in drie kwartieren gedeelde en meer op het oosten georiënteerde
Gelre werd tenslotte de ene, naar het westen gerichte provincie Gelderland.
Het hoofd van de afdeling Externe Dienstverlening van het rijksarchief en
115