If —o man/vrouw patiënt i Hff 8 S o Stichting Klinisch Genetisch Centrum Utrecht A B.C. straat 18 C Postbus 18009 3501 CA Utrecht T" <1 h w ht Naam Nr. Film neg.nr. Preparaat nr. Noniusstand Bandering Karyotype 47,XY, 21 Foto 1 Karyogram Elk mens heeft 23 verschillende paren chromosomen: 22 paren autosomen (dat wil zeggen niet geslachtsgebonden chromosomen) en één paar geslachtschromosomen (x\ bij mannen, xx bij vrouwen). Chromosomen zijn de dragers van de in elke celkern voorkomende erffaktoren. Ieder chromosomenpaar wordt met een nummer aangeduid. De twee geslachtschromosomen (xx) liggen op bovenstaande foto naast chromosomenpaar 6. Een chromosomale afwijking is een afwijking in het aantal of in de struktuur van chromosomen. Voorbeeld: personen met Down syndroom ('mongolenhebben drie chromosomen 21 in plaats van twee. Bij het genealogisch onderzoek is het vooral van belang vast te stellen wat de erfmodus (wijze van overerving) is van een bepaalde aandoening. Ieder paar heeft een zekere lage kans op het krijgen van kinderen met een aangeboren afwijking. Per jaar worden er in Nederland ongeveer 10.000 kinderen (circa 4-6% van de levend geborenen) geboren met één of andere aangeboren afwij king. De meeste van deze afwijkingen zijn gelukkig niet ernstig en zij zijn ook niet allemaal erfelijk. Als oorzaken van aangeboren afwijkingen zijn in princi pe te onderscheiden: 1 chromosoomafwijkingen (zie foto 1) 2 monofactoriële afwijkingen (monofactorieel: door één erffactor bepaald; mo- nomere overerving) 3 multifactoriële afwijkingen (dit zijn afwijkingen waarbij vele factoren (zoals erfelijke en milieu-factoren) een rol spelen en waarbij de invloed van elke fac tor op zich niet exact kan worden gemeten). Voor ziektes en aandoeningen met een monomere overerving is vaak genealo gisch onderzoek nodig. 96 3 De monomere overerving Er zijn drie verschillende manieren van monomere overerving: 1 Autosomaal-dominante overerving 2 Autosomaal-recessieve overerving 3 Geslachtsgebonden (x-chromosomaal) recessieve overerving Ieder mens is drager van minstens drie afwijkende recessieve genen. Recessief betekent dat zo'n gen zich niet in ziekte of afwijking bij de drager/draagster manifesteert. Genen komen (net als de chromosomen) steeds in paren voor; van elk paar is er één afkomstig van vader en één van moeder. Bij een afwij kend (mutant) recessief gen worden de afwijkende functies als het ware on derdrukt/gecompenseerd door het andere, normale gen van het zelfde paar erffactoren. Om een ziekte of afwijking te doen ontstaan moeten beide genen van een genenpaar afwijkend zijn. Het komt in de praktijk maar betrekkelijk weinig voor dat man en vrouw beide drager zijn van dat zelfde afwijkende gen die bepaalde ziekten of aandoeningen veroorzaken. Dragers van afwijkende genen hebben - zoals gezegd - geen last c.q. verschijnselen van deze ziekte of aandoening. Tegenover recessief staat dominant; een dominant gen manifesteert zich in een ziekte of afwijking indien het in enkelvoud aanwezig is (dit dan in tegen stelling tot een recessief kenmerk, waarvoor twee dezelfde-afwijkende - genen nodig zijn). Afwijkende genen liggen ten grondslag aan de afwijkingen met een onder 1 3 vermelde wijze van overerving. Genealogisch onderzoek wordt bij bovengenoemde drie overervingswijzen op verschillende manieren opgezet. Hieronder wordt dat onder 12 en 3 nader toegelicht. 3 1 Autosomaal-dominante overerving rn man/vrouw gezond Bij autosomaal-dominant overervende aandoeningen heeft in principe één van de ouders zelf de aandoening. Het herhalingsrisico voor elk kind van de man of vrouw met deze aandoening is 50%De ernst van de aandoening (de zogenaamde expressie) is bij zo'n kind veelal niet te voorspellen en zeker niet te berekenen. Kenmerken voor dominante erfelijkheid zijn: de ziekte wordt gevonden in opeenvolgende generaties en komt bij zowel de mannen als vrouwen voor; al leen degene die zelf de aandoening heeft kan deze overgeven aan zijn kinde ren; (herhalings-)risico voor elk kind is 50% Het genealogisch onderzoek bij het vermoeden van autosomaal-dominante overerving wordt als volgt opgezet. Eerst wordt er een zogenaamde parenteel 97

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 49