registratuur te herstellen. Men ontkomt evenwel niet aan de conclusie dat in 1980 de archiefdienst al vele jaren in de gelegenheid was geweest te profiteren van het feit dat de zorg voor deze dienst door het gemeentebestuur werd be schouwd als onderdeel van een politiek profijtelijk cultuurbeleid, terwijl men er daarentegen geen ogenblik aan had gedacht de registratuur in hetzelfde licht te zien. Het jaar 1980 is in dit verband belangrijk, omdat in dat jaar de provinciale archiefinspecteur in Overijsel op verzoek van Burgemeester en Wethouders van Deventer advies heeft uitgebracht over de vraag of de ge meentelijke archiefdienst op haar wettelijke taak op het gebied van de ge meentelijke archiefinspectie was berekend. De heer Van Heel heeft toen sa men met de toenmalige gemeentearchivaris, de heer Woelderink, grondig ter plaatse onderzocht hoe het met de dynamische en semi-statische archieven was gesteld. In de slotzin van zijn rapport sprak de heer Van Heel de hoop uit het beeld van de geconstateerde achterstand in archiefwerkzaamheden in De venter niet zo zwart te hebben afgeschilderd dat hij de indruk had gewekt dat die niet meer viel te verhelpen. U zal zich dus kunnen voorstellen dat er wel enige tekortkomingen aan het licht waren gebracht. Het onderzoek van de provinciale archiefinspecteur in 1980 beperkte zich tot een zeventiental gemeentelijke instellingen. Met name de onderwijsinstel lingen werden buiten beschouwing gelaten. Ik zal enkele zaken noemen die niet in orde werden bevonden. Een goed functionerende voortgangs- en af- doeningscontröle werd slechts bij twee diensten aangetroffen. Regel was evenwel bij de onderzochte instellingen dat die controle totaal ontbrak. Al in 1971 was de praktijk dat aan gemeentelijke instanties gerichte brieven eenvou digweg onbeantwoord bleven zo algemeen dat een zitting van de gemeente raad uitliep op een discussie over het recht op antwoord van de burgers op aan het stadsbestuur gerichte brieven. Helaas was het euvel na die discussie vrijwel onverminderd blijven voortbestaan. Aan een systematische sanering van het archief kwam men nergens in het gemeentelijke apparaat van Deventer toe. Bij twee op de drie onderzochte instellingen werd nooit een stuk vernietigd. De inspecteur beval dringend aan de overbrenging van de archieven vanaf 1930 tot aan 1945/1950 ter hand te nemen. Een te gering aantal met archief werkzaamheden belaste ambtenaren bleek in het bezit te zijn van één of meer diploma's archiefverzorging van de sod. Hoewel de grootste concentratie ge kwalificeerde ambtenaren bij de afdeling Interne Zaken van de Secretarie werd aangetroffen, bleek hun aantal ook daar onvoldoende te zijn. Juist In terne Zaken kwam met name wat betreft de sanering slecht uit de bus. De provinciale archiefinspecteur meende dat de door hem ter voorziening in deze tekortkomingen aanbevolen maatregelen de begeleidende taak van de gemeentelijke archiefdienst zozeer zouden verzwaren, dat toevoeging aan die dienst van een full-time archiefinspecteur onontbeerlijk was om het de ar chiefdienst mogelijk te maken de wettelijk voorgeschreven archiefinspectie naar behoren uit te voeren. Het stadsbestuur van Deventer heeft naar dit ad vies geluisterd. Zoals ik al eerder vermeldde is de staf van de gemeentelijke ar chiefdienst in 1982 verrijkt met een archiefinspecteur. Ik zou de betekenis van het rapport van provinciaal archiefinspecteur Van Heel uit 1980 voor de draad van mijn betoog als volgt willen karakteriseren. Tevoren was een duidelijk verschillende instelling van het gemeentebestuur waarneembaar ten aanzien van de archiefdienst en de registratuur. De eerste waardeerde het gemeentebestuur als een welkom instrument ter uitvoering van een gemeentelijk cultuurbeleid dat een essentieel onderdeel vormde van zijn politieke presentatie. De registratuur daarentegen werd beschouwd als een noodzakelijk kwaad, een politiek stiefkind, dat in de ogen van het ge meentebestuur niets van doen had met het culturele beleid. De heer Van Heel is er in geslaagd het gemeentebestuur te bewegen grotere aandacht aan de re gistratuur te wijden zonder op de principiële kant van de zaak in te gaan, door nuchter het gemeentebestuur op de in de Archiefwet 1962 geschapen wettelij ke plichten te attenderen. In het midden latend dat die plichten in de wet wa ren beland juist om te bevorderen dat registratuur en archiefdienst als ver lengstukken van elkaar werden gezien, heeft hij betoogd, dat de gemeente zich grotere kosten in de toekomst zou besparen door spoedig aan zijn aanbe velingen gevolg te geven. Dat neemt niet weg dat in de praktijk overeen komstig de bedoeling van de wetgever door de toevoeging aan de archief dienst van een full-time inspecteur de toenadering tussen archiefdienst en registratuur ten zeerste gediend is geweest. De toeneming van persoonlijke contacten tussen functionarissen van archiefdienst en registratuur werkte op zich zelf genomen die toenadering reeds in de hand. Overigens zijn sedert de komst van de archiefinspecteur de afgelopen twee jaren natuurlijk te kort geweest om alle geschilderde euvelen te verhelpen. Wel is een verbetering waarneembaar van het beheer van de dynamische en semi-statische archieven. De door mijn voorganger ingestelde overleggroep archiefbeheer is weer opgeleefd. Deze overleggroep houdt zich voornamelijk bezig met het 'inbouwen' van de vernietiging in de dynamische fase van het ar chiefbeheer en met de schoning van de archieven. De schoning is bij vele ge meentelijke instellingen op gang gekomen. Het zogenaamde driehoeksoverleg tussen administratie, archiefvormer en gemeentearchivaris krijgt daarom steeds meer betekenis. De gemeentelijke vernietigingslijst van 1983 wordt ge hanteerd. Van het recht om te vernietigen wordt uiteraard selectief gebruik gemaakt. De bijlagen bij de gemeentelijke rekening bijvoorbeeld worden niet zonder meer vernietigd. Bewaard blijven onder meer de borderellen van woonwagens, de haven- en kaaigelden, de kohieren van schoolgelden en die van de zakelijke belasting op het bedrijf. Bij vele instellingen is voorts de voortgangs- en afdoeningscontröle merkbaar verbeterd. Dat is vooral ge beurd nadat op 29 september 1981 een gemeentelijke verordening van kracht werd die het recht van antwoord op aan de gemeentelijke overheid gerichte brieven vastlegde. Al met al blijft het een feit dat tot nu toe de archiefdienst in Deventer beter is gevaren dan de registratuur. Anderzijds valt niet te ontkennen dat het ver schil in benadering van beide instituten in het kader van het gemeentelijk bestel kleiner wordt en dat de archiefinspectie in dit verband haar grote nut bewijst. Het valt natuurlijk te betwijfelen of deze ontwikkeling als een aanwijzing mag worden opgevat dat het gemeentebestuur van Deventer meer dan tevoren inziet, dat niet alleen aan de archiefdienst, maar ook aan de registratuur als instituut culturele betekenis toekomt. Denkbaar is dat het gemeentebestuur 41 40

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 21