Landelijke Kring van Gemeente- en Streekarchivarissen op 21 april 1983 in Amsterdam, waar ten aanzien van de voorgestane, in de wet op te nemen, ver plichte aanstelling van gemeente- en streekarchivarissen werd verwezen naar de sinds de in werking treding van de Archiefwet 1962 gegroeide praktijk, on der het motto: is het echt zo slecht gegaan, is het echt nodig tot ingrijpende veranderingen te komen? Dit soort vragen kan ook gesteld worden ten aan zien van de verhouding archiefwezen - registratuur en in het bijzonder ten aanzien van de semi-statische archieven. Uit het inventariserende gedeelte van mijn betoog heeft u kunnen beluiste ren dat er in het beheer van de semi-statische archieven verschillende positieve tendensen zijn te onderkennen. Mede door geïntensiveerde inspectie zijn in samenwerking tussen registratuur en archiefwezen veel resultaten bereikt. Toch neig ik er toe het VAN-standpunt te onderschrijven, vooral vanuit de achtergrond dat een nieuw geformuleerd archiefbeleid, mogelijk gevolgd door een nieuwe archiefwet, een sprong vooruit zou moeten betekenen op de weg die met de Archiefwet 1962 is ingeslagen: het dichter bij elkaar brengen van archiefwezen en registratuur. In de huidige situatie zijn ook negatieve ten densen aanwezig en ik kom daarmee aan twee van de te behandelen punten. Er is op dit moment géén wettelijke basis voor de opleiding van de beheerders van dynamische en semi-statische archieven. Als gevolg daarvan is het moge lijk dat onvoldoende geschoold personeel, bijvoorbeeld vanuit de sociale werkvoorziening, wordt belast met sanering van archieven. De feitelijke ont wikkeling naar een drie-fasenstructuur in het archiefbeheer vindt onvoldoen de zijn vertaling in het Voorlopig Standpunt, ook naar het archiefwezen toe, want een massale instroom van recent archiefmateriaal zal ook voor de scho ling van de archiefambtenaren gevolgen hebben. Voor de bewerking van semi-statische archieven worden nu meestal medewerkers geworven die oplei ding op meerdere terreinen hebben gevolgd: én sod én Archiefschool én bestuursacademie. Zou een meer geïntegreerde opleiding via een combinatie of een samenwerking van rijksarchiefschool en sod niet veel beter aan de be hoeften beantwoorden? Het sinds de Archiefwet 1962 ingenomen standpunt dat de archivaris voor taan nog uitsluitend geschoonde en geordende overheidsarchieven overneemt heeft weliswaar de problematiek meer zichtbaar gemaakt, maar heeft de re gistrator ook voor grote problemen geplaatst waarbij het archiefwezen zich soms beperkt tot het stellen van eisen ten aanzien van bewerking. Toch zijn ar chiefwezen en registratuur steeds meer op elkaar aangewezen als gevolg van onder meer het openbaarheidsbeleid en automatisering. Ik ben dan ook blij met de ontwikkeling van het fenomeen streekregistrator, waarbij vanuit het archiefwezen een daadwerkelijke bijdrage wordt geleverd aan een meer geïn tegreerd beheer van archieven in verschillende ontwikkelingsstadia. Maar al leen al het gegeven dat dit verschijnsel zich bevindt op het randje van althans de bedoeling van de Archiefwet zou reden kunnen zijn tot een heroverweging van het beleid ten aanzien van de niet-overgebrachte archieven. Mede door de komst van de streekregistratoren is er de afgelopen jaren op sommige plaatsen veel bereikt bij sanering en ordening van over te brengen ar chieven. Dat brengt mij tot de vraag naar de praktische haalbaarheid van een verkorting van de overbrengingstermijn naar 20 of 25 jaar. Mijn antwoord 36 daarop is ja, mits. En dat mits houdt natuurlijk verband met de beschikbare mankracht. Om enig idee te geven van aantallen die daarvoor nodig zouden zijn bij de huidige werkmethoden meld ik u dat het bureau odrp bij zijn of fertes uitgaat van een gemiddelde bewerkingssnelheid van 15 tot 20 meter per man per maand. De ervaring van de streekregistratoren in Noord-Brabant is dat die norm aan de hoge kant is voor een kwalitatief goed eindproduct. Als u dit cijfer af zet tegen de totale door mij geraamde omvang van de gemeentelijke semi- statische archieven dan kunt u tot aardige aantallen benodigde nazorgfunctio narissen komen. Ik zal die exercitie niet maken, omdat het zo in de praktijk niet werkt, niet alleen omdat bij de jongere semi-statische bestanden door de registratuur steeds meer rekening wordt gehouden met de toekomstige vernie tiging door vorming van zogenaamde v.v.v.-series, maar ook omdat er mid delen worden ontwikkeld die tot snellere sanering en tot sanering met behulp van minder hoog gekwalificeerde functionarissen kunnen leiden. Daarbij denk ik voor de korte termijn niet alleen aan automatisering (de mogelijkheden lijken nu ook uit een oogpunt van betaalbaarheid interessant te worden) maar vooral ook aan de ontwikkeling van zogenaamde stukken- lijsten voor de administraties van lagere overheden. Momenteel wordt op initi atief van de provinciale archiefinspectie in Noord-Brabant door enkele stree kregistratoren en de archiefinspecteur van een streekarchief gewerkt aan een stukkenlijst voor gemeenten. De verwachting is dat een voorlopig resultaat binnen enkele maanden het licht kan zien. De vorm zal enigszins lijken op de Handleiding Opbouw Archief Gemeentesecretarie, in die zin dat in de volg orde van de code-VNG aan de hand van konkrete dossieromschrijvingen wordt aangegeven welke stukken voor vernietiging vatbaar zijn. Hoewel uiter aard die eerste aanzet verder zal moeten worden verfijnd voordat landelijke toepassing in de praktijk zal kunnen plaatsvinden bestaat toch de hoop dat daarmee een stuk gereedschap kan worden vervaardigd dat meer dan de soms wat abstracte vernietingslijst uitvoering van de vernietiging in een hoger tem po dan tot nu toe het geval was mogelijk zal maken. Toch doet zich ook bij de ontwikkeling van zo'n middel de vraag voor of het voldoende zijn bedding zal kunnen vinden in een te garanderen oplei dingsniveau van degenen die er mee moeten omgaan omdat het anders in de praktijk contra-productief zou kunnen werken. Een samenhangende visie op de hele levenscyclus van archieven vergt ook een beantwoording van de vraag die ook al bij de herziening van de Archief wet 1918 werd gesteld, namelijk of het archiefwezen onder één ministerie thuishoort.3 Het behoeft nauwelijks betoog dat het de eenheid van het ar chiefwezen zeer ten goede zou komen als maar één ministerie belast zou zijn met het archiefwezen. Bestendiging van de huidige gescheiden verantwoorde lijkheden van twee ministeries zal remmend werken op een verder naar elkaar toegroeien van archiefwezen en registratuur. Op gemeentelijk niveau kan dat onder meer betekenen dat de positie van de gemeentearchivaris ten aanzien van de gemeentesecretaris opnieuw onder de loupe moet worden genomen. Zonder verder in te gaan op dit heikele punt noem ik het bewust, omdat bij een verder naar elkaar toegroeien van archiefwezen en registratuur beide sec toren daarvan consequenties zullen ondervinden. 37

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 19