3 Als derde beheersvorm wil ik noemen die waarbij het beheer is opgedragen aan aparte functionarissen. Ik reken daartoe in dit verband de zogenaamde nazorgambtenaar zoals die in verschillende gemeenten bestaat en ook de zoge naamde streekregistrator. Op rijksniveau kan de cas in Winschoten tot deze categorie gerekend worden, al is door de centralisatie van de bewerking op één punt de vergelijking met de gemeentelijke situatie moeilijk te maken. Met de komst van de nazorgambtenaar lijkt de erkenning en institutionalisering van een drie-fasenstructuur in het archiefbeheer een feit en kan worden voorzien in de behoefte aan continuïteit. Mijn opsomming van de verschillende beheersvormen voor de semi-statische archieven pretendeert geen volledigheid. Wat ik er mee wil aangeven is dat er in de praktijk-uitzonderingen daargelaten - weinig sprake is van een feite lijk bewerken van die archieven door het personeel dat belast is met het ar chiefbeheer in de dynamische periode. Op zichzelf kan dat reden geven tot verwondering omdat de wetgever het beheer van de archiefbescheiden tot aan de overbrenging in één hand heeft gelegd en niet heeft gekozen voor de in het buitenland veel voorkomende figuur van zogenaamde tussendepöts. Tegen die achtergrond is de constatering dat het registratiepersoneel in veel gevallen geen kans ziet om de semi-statische archieven te saneren en te inven tariseren voor sommigen een beladen constatering, die kan worden uitgelegd als een tekort schieten van de beheerders van de dynamische archieven en daarmee een nadenken over de oorzaken belemmert. Ik herinner mij in dat verband dat de ontwikkeling van de CAS in Winschoten niet werd besproken in de Commissie Nota Archiefbeleid. De voorzitter van die commissie was de mening toegedaan dat de oprichting van de archiefselectiedienst in het geheel geen nieuw beleid inluidde, maar integendeel slechts was bedoeld om een een malige achterstand in te lopen, waarna de 'gewone' situatie van beheer door de verschillende departementen en rijksdiensten zelf zou terugkeren. De ar chiefselectiedienst zou in die visie slechts een zaak van tijdelijke aard zijn. Met die argumenten is ook vaak op gemeentelijk niveau het tijdelijk aantrekken van externe assistentie verdedigd, waarbij het bureau odrp van de vng al vrij vroeg zogenaamde nazorgabonnementen aanbood. In die kring had men al snel in de gaten dat externe hulp van de semi-statische archieven meestal niet een eenmalige zaak was, maar na verloop van tijd wederom moest worden in geroepen. Voor het vervolg van mijn verhaal lijkt het mij nuttig nog even stil te staan bij de vraag waarom de bewerking van semi-statische archieven meestal aan derden wordt gedelegeerd en zo weinig door de beheerders van de dynamische archieven zelf wordt verricht. Een voor de hand liggend en dan ook vaak gege ven antwoord op die vraag is personeelsgebrek. In veel gevallen is dat ook de waarheid. De formatie van de meeste afdelingen interne zaken of registratuur bij de gemeenten is niet berekend op de bewerking van een stuwmeer van semi-statisch archief. Toch zijn het ook andere oorzaken die een rol spelen bij de terughoudendheid van registratoren. Laat ik er een paar noemen: 1 De opleiding van registratoren voorziet veelal (gelet op de veranderingen in de cursussen moet ik geleidelijk gaan zeggen voorzag) onvoldoende in de kennis van de gemeenteadministratie, zeker in retrospectief opzicht. Daardoor wordt een toetsing of stukken van tientallen jaren oud, nadat de wetgeving vaak ingrijpend is gewijzigd, vernietigd mogen worden vaak als zeer moeilijk ervaren. Het saneren wordt daarmee tot een eigen discipline. 2 Registratoren voelen zich vaak bekneld tussen beleidsmedewerkers die zeer uiteenlopende opvattingen over bewaring en vernietiging hebben en die op vattingen vaak tot gelding kunnen brengen, soms tegen de mening van de re gistratoren in. Anderzijds verlangt de archivaris een gesaneerd en geordend archief, waarbij een dossierinventaris soms als onvoldoende wordt ervaren (zie de discussies tussen Van Driel, Kooien en Fasel in het nab2). 3 De vernietigingslij sten gaven en geven, ondanks aangebrachte verbeteringen, onvoldoende houvast voor een snelle en effectieve aanpak van de vernie tiging. Ook bij deze opsomming heb ik geen volledigheid nagestreefd, want minder zakelijk te beredeneren, meer psychologische factoren spelen soms ook een rol, zoals de als innerlijk tegenstrijdig ervaren bezigheid om aan de ene kant dossiers te vormen om de administratie zo volledig mogelijk van informatie te kunnen voorzien en anderzijds na verloop van tijd zo veel mogelijk informa tie te vernietigen. Maar de belangrijkste reden ligt mijns inziens toch in het simpele gegeven dat vaak de mankracht ontbreekt om een omvangrijke taak aan te pakken die vanuit het oogpunt van het dynamisch archief ook niet al tijd als urgent wordt gezien. Door het besluit van de ministerraad van 26 maart 1971 om voortaan nog al leen geschoonde en geïnventariseerde archieven in de rijksarchiefbewaarplaats op te nemen, een besluit dat door veel gemeenten is nagevolgd, is een stuwmeer ontstaan van semi-statische archieven. Het meest effectieve antwoord daarop tot nu toe van de registratuur is het aantrekken van gespecialiseerde medewer kers, de zogenaamde nazorgfunctionarissen, of in intergemeentelijk verband de streekregistrator. In het laatste geval zijn de functionarissen aan archief diensten verbonden, hetgeen uit formeel oogpunt opmerkelijk is. Het heeft on getwijfeld ook te maken met het gegeven dat de komst van nazorgfunctionaris sen door de meeste archivarissen krachtig is bevorderd. Met het ten tonele voeren van de archivarissen wil ik mijn inventariserende verhaal over de semi-statische archieven van gemeenten als het gebied tussen registratuur en archiefwezen afsluiten om te komen tot de bespreking van de punten die aan de sprekers van vanmiddag in het bijzonder zijn voorgelegd. En omdat die punten in de vorm van stellingen zijn geformuleerd, alle voort komend uit het standpunt van de van dat er een samenhangende visie moet komen op de hele levenscyclus van archieven meende ik er goed aan te doen nog eens zo objectief mogelijk de huidige situatie van semi-statische archieven als benodigd onderdeel voor die visie te beschrijven. Ik had daar persoonlijk behoefte aan omdat ik als mederedacteur van de Discussienota Archiefbeleid ook mede heb bijgedragen aan de ontwikkeling van het VAN-standpunt en ik voor mijzelf de ruimte wilde creëren voor een mogelijke herijking van de in de Discussienota geformuleerde opvattingen over de verhouding archief wezen-registrator. We hebben ook ten aanzien van andere in de Discussienota opgenomen standpunten meegemaakt dat ze in andere, soms omgekeerde richting werden omgebogen. Ik verwijs u daarvoor naar de studiedag van de 35 34

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 18