De congresdeelnemers pauzerend in de hal van de Voormalige Raadzaal.
(foto: gemeentearchief Den Haag)
stratief-politieke besturingsmechanisme, dient de eenheid, de efficiency en de
controleerbaarheid van het bestuur.
Ook het rijksarchief ontstond in de overgang van de achttiende naar de negen
tiende eeuw. De Bataafse reorganisaties dwongen tot voorschriften en voor
stellen met betrekking tot de oude archieven en in 1802 betekende de benoe
ming van Van Wijn tot archivaris van de Bataafse Republiek het begin van het
rijksarchief. Het dynamische eerste ministerie Thorbecke bracht het rijksar
chief in overeenstemming met de behoeften van de tijd; 'het archief moet zijn'
aldus Thorbecke op 26 november 1852 in de Tweede Kamer, 'een centraal de
pot en hoe meer die stukken worden geconcentreerd, des te nuttiger voor het
gebruik'.4
Door de benoeming in 1851 van Bakhuizen van den Brink als medewerker
aan het rijksarchief kreeg het dienstbetoon karakter. Bakhuizen was van oor
deel dat de archivaris het onderzoek behoorde te dienen, niet te overheersen;
de inventarissen, zo schreef hij op 23 mei 1852, 'moeten voortaan voor alle be
zoekers ter visie liggen, zij mogen dan zelve bij het onderzoek weten, wat zij be
hoeven'.5 In 1854 markeerde hij zijn benoeming tot rijksarchivaris met de pu-
blikatie van het Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief. De verhuizing
van het Binnenhof naar het Plein schiep ruimte voor het overnemen van de ar
chieven van vóór 1813, voor het onderbrengen van meer personeel en voor het
ontvangen van bezoekers. 'Ik noem het erger dan halve openbaarheid', schreef
Bakhuizen aan de minister wanneer de administraties de archieven tegenover
elkaar 'als zoo veele vijandige arsenalen' afsluiten;6 openbaarheid past in een
stelsel 'van gelijkheid van regten van allen ook tegenover de Staat'.7
In de tijd van Bakhuizen en diens rechterhand Hingman kwamen archivaris
sen en departementsambtenaren gemakkelijk bij elkaar over de vloer, hetzij
26
voor vragen van de administratie, hetzij voor die van particulieren. In 1859
herinnerde de rijksarchivaris Financiën eraan, dat de processen, waarbij het
rijksarchief adviezen had geleverd, meestal gunstig voor het rijk waren afge
lopen.8 Het rijksarchief werd een centraal dépot, waar de rijksbescheiden
van vóór 1813 bijeengebracht werden en voor controle beschikbaar kwamen.
De oude wens van de Franse bourgeoisie de robe naar een betrouwbaar en
goed toegankelijk dépot des lois werd daarmee ook in ons land verwezenlijkt.
Na 1900 vervreemden archivarissen en administratie van elkaar. Het aantal
vragen om inlichtingen over de periode van vóór 1813 verminderde en bij het
archief ging alle aandacht uit naar de vóórrevolutionaire regionale en lokale
archieven. Het werken met de negentiende eeuwse archieven was in de ogen
van velen een vervelend en minderwaardig werk. De combinatie van het rijks-
archiviaat met de provinciale inspectie der gemeente- en waterschapsarchie
ven bevorderde, dat de eenzijdige, traditionele gerichtheid lang voortduurde.
Van een rond 1960 gepensioneerde rijksarchivaris vertelde men mij, dat hij
graag heerlijkheidsarchieven overnam, maar daarbij nimmer stukken van na
1800. Tot verdriet van 's mans opvolger had menig eigenaar de waardeloos ge
oordeelde stukken vervolgens weggegooid. In het begin van dit jaar hoorde ik
in een andere provincie over een rijksarchivaris, die ruim tien jaar geleden met
pensioen ging: 'hij eindigde echt in 1795'.
Buiten de rijksarchiefdienst stonden de ontwikkelingen echter niet stil. In de
eerste helft van onze eeuw gingen de gemeenten bij vele bestuurlijke vernieu
wingen voorop en menige gemeente-archivaris raakte betrokken bij admi
nistratieve veranderingen en bij de initiatieven van Zaalberg en Noordenbos.
Rond het midden van de eeuw volgde het rijk. De rijksadministratie werd
meer en meer gekenmerkt door onvoldoende aanpassing aan de gewijzigde
behoeften en door een groeiend gebrek aan uniformiteit en overzichtelijk
heid. In 1947 stelde de minister-president, tevens minister van Binnenlandse
Zaken, een staatscommissie in die tot taak kreeg om voorstellen te doen om
bij de departementen de eenheid van leiding en toezicht en de continuïteit van
het beleid te verzekeren. Voorzitter van de commissie werd het hoofd van het
bureau organisatie rijksadministratie van het ministerie van Financiën, dr.
A.Mey. Het archiefwezen werd in de commissie vertegenwoordigd door de
rijksarchivaris Fockema Andreae, een geleerde, die vertrouwd was met de ad
ministratieve realiteit, en door de tweede klasser mej. Jurriaanse, hoofd post
en archiefzaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het advies van de
commissie leidde tot het besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950.
Dit besluit schreef aan hoofden post- en archiefzaken voor zorg te dragen
voor een regelmatige vernietiging en belastte hen met de overdracht aan de
rijksarchiefbewaarplaatsen van dossiers van blijvende waarde, die niet meer
veelvuldig geraadpleegd werden. Het besluit en de daarop gebaseerde Ar
chiefwet 1962 brachten de registratuur en de rijksarchiefdienst terug in een
dynamische relatie.
Onder het ministerie van crm, in de jaren 1965-1982, kreeg de rijksarchief
dienst de organisatie, het personeel en de gebouwen, die onontbeerlijk waren
27