land niet zo gemakkelijk is samen te stellen. Het verdient dan ook alle waarde ring dat nu vanuit het P. J. Meertensinstituut een poging in die richting is on dernomen, die in grote mate geslaagd genoemd mag worden. Dat dit eerst nu gebeurt, moet wellicht ook geweten worden aan de geringe belangstelling voor dit aspekt van historisch onderzoek, wat misschien z'n oorzaak weer vindt in het achterblijven van archiefonderzoek. Want alleen op grond van archivali sche bronnen is het mogelijk voldoende inzicht te krijgen in oude maten en ge wichten. Ook vanuit de archiefwereld zijn evenwel nog weinig initiatieven daartoe ontplooid. Genoemd moet in ieder geval wel worden het artikel van s. j.fockema andreae, 'Beginselen van Nederlandsche metrologie', in: Ne derlands Archievenblad 49 (1941/43), 185-206. Het nu verschenen boekje bestaat uit twee gedeelten, voorafgegaan door een korte verantwoording en enige gebruiksaanwijzingen. In de eerste plaats een geografisch overzicht met per plaats de voornaamste maten en gewichten en eventuele verwijzingen; in de tweede plaats een woordenlijst, waarin een op somming van de benamingen van maten en gewichten met een korte verkla ring. Wanneer we nu het eerste gedeelte onder de loupe nemen, dan zien we dat dit qua opzet niet afwijkt van reeds eerder verschenen lijsten, met dien ver stande dat deze lijst een zo volledig mogelijk overzicht voor heel Nederland poogt te geven. Daarmee is meteen de zwakke stee aangeduid. Hoewel dit in het 'Ten geleide' niet is verantwoord, is de samensteller klaarblijkelijk uitge gaan van het grondgebied van 'Nederland' rond 1800, zoals zou kunnen blij ken uit het feit dat hij voor zijn gegevens hoofdzakelijk heeft geput uit laat 18e eeuwse en begin 19e eeuwse bronnen. In deze periode, de Bataafs-Franse tijd (1795 - 1813), werden ook op dit gebied de eerste stappen gezet om tot meer eenheid te komen, vooral in het kader van de invoering van het algemeen be lastingstelsel (vanaf 1806; vgl. ook Kadaster). Met name de voorbereidende arbeid voor de invoering van het metrieke stelsel van professor J. H. van Swin- den mag niet onvermeld blijven. Aangezien het grondgebied van de Neder landse gewesten in die jaren op sommige punten nogal afwijkt van de situatie ten tijde van het ancien regime (vóór 1795) en ook van de tegenwoordige toestand, zijn er echter een aantal hiaten in de lijst geslopen. Zo is het gebied van Zevenaar, De Lijmers, Huissen, Wehl, de zogenaamde Kleefse enclaves, dat in 1816 bij het Koninkrijk der Nederlanden werd gevoegd (na overigens ook in de jaren 1808 - 1813 tot Gelderland behoord te hebben) nergens terug te vinden in de lijst, terwijl Elten en Schenkenschans die nu tot Duits grondge bied behoren, wel, overigens terecht, zijn opgenomen. In de verantwoording, die toch wat mager is uitgevallen, wordt evenmin duidelijk gemaakt op grond van welke kriteria plaatsen respectievelijk gebie den wel of niet zijn opgenomen. Zo ontbreken er, om maar bij het Gelderse voorbeeld te blijven, plaatsen als Batenburg, Gorssel, Nunspeet zonder duide lijke reden. Moet de oorzaak daarvan gevonden worden in het feit dat dit nog slechts een eerste proeve is, die nog voor verbetering vatbaar is? Zo zou voorts ook een toelichting nuttig zijn geweest op de vraag waarom soms wel wordt uitgegaan van oude territoriale/bestuurlijke eenheden als ambten, heerlijkhe den, ambachten en dergelijke, maar in de meeste gevallen niet. De Tieler- waard komt bijvoorbeeld wel voor, maar gelijkwaardige eenheden als de 178 Bommelerwaard, het ambt van Maas en Waal, Overbetuwe enz. niet, terwijl deze toch gezien hun soms geïsoleerde ligging tussen de rivieren zeker apart be schouwd moeten worden. Nauw hiermee in verband staat ook de benaming van plaatsen en gebieden. Uitgegaan is in dit opzicht kennelijk van heden daagse aardrijkskundige namen. Het zou nuttig zijn in een tweede druk de be namingen van vóór de invoering van het metrieke stelsel toe te voegen respec tievelijk aan te geven welk gebied wordt bedoeld, en eventueel te verwijzen naar hedendaagse equivalenten. Om twee redenen: in de eerste plaats dekt de huidige geografische aanduiding, gezien de vele staatkundige veranderingen en territoriale gevolgen daarvan, vaak niet meer die van vóór 1820 en in de tweede plaats bestonden er vóór dat jaar, zoals gezegd, districten/heerlijkhe den die nu zijn verdwenen. In de lijst komen nu bijvoorbeeld vanuit het ancien regime beschouwd anachronistische benamingen voor als Noord- en Zuid- Holland, Noord-Brabant, Achterhoek, terwijl een oude naam als Sticht ont breekt. Het verband tussen de maten en gewichten en de territoria waar ze gel dig waren, dreigt daardoor verloren te gaan. Even anachronistisch is de gebruikte, ogenschijnlijk fonetische spelling van de aardrijkskundige namen, volgens het advies van de Woordenlijstcommissie Aardrijkskundige Namen binnen Nederland. Een vanuit het P. J. Meertens instituut wellicht alleszins begrijpelijke poging, maar mijns inziens is de sa mensteller hiermee zijn doel toch wel voorbij geschoten. Juist bij het raadple gen van een dergelijke uitgave, waarbij men uitgaat van benamingen die in de archivalische bronnen voorkomen, kan dit gemakkelijk tot verwarring bij de gebruiker leiden. Daar immers is sprake van verschillende oude schrijfwijzen, die nogal eens willen afwijken van de huidige. Bovendien levert de nu gebruik te spellingwijze op het eerste gezicht enige inconsequenties op, die het er ook niet duidelijker op maken, bijvoorbeeld Ede naast Eedam en Vere; Zwalmen naast Zieriksee; Lee warden naast Zeeuws Vlaanderen. Veranderingen waar van mij de achtergrond duister is. De mededeling van de schrijver dat hier 'korte metten gemaakt is met de vele archaïsche vormen' (p.x) is als verklaring niet voldoende. Ten aanzien van de gegeven maten en gewichten rijzen ook enkele vragen. Bij sommige plaatsen wordt slechts een enkele maat/gewicht aangegeven, zonder een verdere vermelding of bijvoorbeeld een verwijzing naar een andere plaats. Moet in deze gevallen aangenomen worden dat er geen andere maten en gewichten bekend zijn? Wat omslachtig is soms de manier van verwijzen. Zo wordt bijvoorbeeld bij Gendringen voor de el verwezen naar Achterhoek, vandaar naar Beekbergen (sic) en daar tenslotte naar Bredevoort; een poging in één keer het boekje te leren kennen? Merkwaardig is overigens dat bijvoor beeld bij Winterswijk dat tot de heerlijkheid Bredevoort behoorde, weer geen verwijzing daarheen is opgenomen. In de regel is zoals gezegd uitgegaan van de bronnen uit de Bataafs-Franse tijd. Het is echter jammer dat in het geval dat andere jaartallen worden ge noemd een bronvermelding ontbreekt. Al deze kritische op- en aanmerkingen mogen echter niet verhelen dat de uit gave van deze lijst zeer veel waardering verdient, zeker gezien de noeste arbeid die hier aan vooraf moet zijn gegaan. Dat geldt nog des te meer voor het twee- 179

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 46