Bespreking van boeken Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, onder redaktie van d. nauta e.a., deel 2, uitg. J. H. Kok, Kampen 1983, 488 blz. Vijfjaar na het verschijnen van deel 1 is het tweede deel van de pers gekomen. Omdat dit lexicon een vervanging maar ook een voortzetting is van het Bio- graphisch woordenboek van Protestantsche godgeleerden, dat midden in de letter L bleef steken, was het eerste deel vooral gevuld met artikelen over perso nen vanaf genoemde letter. In het tweede deel ligt de verhouding geheel anders. Voor bijna tweederde is het gevuld met de letters a tot l. Dat betekent in de eerste plaats dat personen zijn opgenomen die buiten de opzet van het Biogra- phische woordenboek vielen. Dit betreft personen uit een recente periode van de kerkgeschiedenis. Op een meer principieel verschil werd reeds bij de bespre king van deel 1 gewezen (het lexicon behelst niet slechts godgeleerden), maar opvallend is wel dat nu ook personen zijn opgenomen die 'slechts' in beperkte kring bekendheid hebben gekregen. Beperkt door de omvang van hun kerkge nootschap of in geografische zin zoals een predikant (Tiddo Biebericher) die zich inzette voor de belangen van de protestanten in de mijnstreek. Vergelijken we het lexicon met het woordenboek dan blijkt het eerstgenoem de veelal de betekenis en het leven en de publikaties van de behandelde perso nen meer inhoudelijk toe te lichten en hen meer verhalend te beschrijven. Jam mer is daarentegen, zeker voor een archivaris, dat bij Pieter Cabeljau het ver haal over de door hem bijeengebrachte archiefstukken, als nr. 2 terecht geko men in het oud-synodaal archief van de Nederlandse Hervormde Kerk, is weg gelaten. Inzake genealogische gegevens is het lexicon nauwgezet met het ver melden van beide ouders en echtgenoten. Kinderen komen echter nauwelijks ter sprake tenzij deze letterkundige bekendheid hebben gekregen (Martien Be versluis, Herman Gorter, Jan de Hartog). Aan een kleinzoon van een predi kant, D. P. M. Graswinckel, algemeen rijksarchivaris, zou slechts een archiva ris hebben kunnen denken. Soms gingen predikanten tot een andere staat des levens over. Daaronder vinden we bijvoorbeeld ook een bibliothecaris van de Rijksveeartsenijschool (J. B. de Buy), een HBS-direkteur (A. W. van Campen) en een wetenschappelijk assistent van het Koninklijk Munt- en Penningkabinet (D. de Man: wat was zijn bijdrage tot de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme?). Ook personen die in het geheel geen predikant zijn geweest, komen menigmaal voor, zoals Willem de Clercq, graanhandelaar en directeur-secretaris van de Nederlandse Handelmaatschappij, bekend als voorman in het Réveil. Tot de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme wordt blijkens de 176 toelichting bij het eerste deel ook de reformatieperiode van het Belgische pro testantisme gerekend, hetgeen o.a. een doopsgezind martelaar te Gent, Hans van Overdam, oplevert. Er blijken echter ook Engelse predikanten onder te vallen die enige tijd een Engelse gemeente in Nederland hebben gediend. Ideëel gezien is het protestantisme ruim genomen wanneer we de spinozist Jo hannes van Vloten tegenkomen. Men kan zich overigens afvragen waarom sommige personen zijn opgeno men, bijvoorbeeld wanneer bijna uitsluitend de inhoud van zijn proefschrift vermeldenswaard blijkt (J.Weener) of de mededeling dat hij kerkelijke ar chiefstukken heeft verzameld (V. F. J. Boonacker, Enkhuizen). Over de bibliografieën (gedrukte geschriften en handschriften van, bene vens literatuur over de behandelde personen) was in de Toelichting in deel 1 gesteld dat doorgaans een selectie is gemaakt. Toch is een zekere onevenwich tigheid te constateren. Bij Willem de Clercq staat eenvoudig: 'Geschr.: Biblio grafie in Réveil-archief, U.B. Amsterdam', terwijl de bibliografie betreffende Jean de Labadie negen kolommen beslaat (klein gedrukt; het artikel zelf van de hand van een andere auteur negen kolommen, gewone druk), op zich zelf uiterst waardevol! De lezer weet dan echter niet of bijvoorbeeld bij de biblio grafie van zijn geestverwante, Anna Maria van Schurman, ook naar volledig heid is gestreefd. Bij de literatuur over Antonius Hulsius had het artikel van G. Steinkopf over hem in Monatshefte für Evangelische Kirchengeschichte des Rheinlandes, 24e Jhrg., 1975, pp. 141 - 160) vermeld moeten zijn. J. P. van Dooren j. m. verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten, Amsterdam 1982. Publikaties van het P. J. Meertensinstituut, deel 3. Met de verschijning van dit boekje is een belangrijk hulpmiddel bij historisch onderzoek ter beschikking gekomen. Want zoals de samensteller ervan in zijn 'Ten geleide' terecht opmerkt is de historische metrologie in Nederland be paald stiefmoederlijk bedeeld. Ieder initiatief op dit terrein moet dan ook worden toegejuicht. Er zijn nauwelijks of geen publikaties die een overzicht geven van de maten en gewichten die vóór de invoering van het metrieke stelsel in 1820 in de Ne derlandse gewesten hebben bestaan. Een bekend en veel gebruikt voorbeeld is w.c.H.staring, Maten, gewichten en munten, (Schoonhoven 19024), dat zich echter niet beperkt tot de oude maten en gewichten en bovendien geen volledig overzicht geeft. Nog slechter is het gesteld met de methodologische aspekten van de Nederlandse metrologie, zonder welke men met de gegeven maten en gewichten weinig begint. Deze hoogst lastige situatie kan worden teruggevoerd op de lokale of regio nale gebondenheid van de toenmalige maten en gewichten, zodat een alge meen overzicht moeilijk is samen te stellen. De oorsprong van deze versplinte ring moet gezocht worden in de ingewikkelde middeleeuwse staatkundige ver houdingen, toen van centraal gezag geen sprake was en het particularisme hoogtij vierde. Uit het voorgaande volgt dat een overzicht voor heel Neder- 177

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 45