stad aldus bewust te maken van een zekere eigen identiteit (Identitatsfindung),
dit laatste uiteraard zonder in 'partijdige'.geschiedschrijving te vervallen.
Onderzoeksprogramma's van het 'Sonderforschungsbereich 164'
Wat betreft de onderzoeksprogramma's van het Sonderforschungsbereich
164: de zestien eind 1982 gestarte en nog lopende programma's zijn globaal in
drie thematisch bepaalde hoofdgroepen in te delen. Hoofdgroep a heeft be
trekking op de stad als baulicher Körper, welk thema veel méér omvat dan al
leen de bouwgeschiedenis van een stad. Tot deze hoofdgroep behoren name-
lij k naast het programma stedeatlassen - de beide genoemde stedeatlassen zijn
dus coproducties van het instituut èn van de universitaire werkgroep - de vol
gende drie programma's:
1 Het programma verificatie van het topografische realiteitsgehalte van Bildma-
terial betreffende Westfaalse steden uit de 15e tot en met de 19e eeuw. In het
kader van dit programma probeert men bij voorbeeld er achter te komen wel
ke methoden het meest geëigend zijn om het werkelijkheidsgehalte van oude
kaarten en prenten betreffende deze steden te toetsen. Ook probeert men vast
te stellen welke vormingselementen in dit oude prent- en kaartmateriaal een
specifiek tijdsgebonden karakter hebben en waaruit dat dan bestaat.
2 Het programma stedelijk bouwen en wonen in de latere middeleeuwen en de
frühe Neuzelt (16e eeuw). Hier staat de relatie tussen bouwen en wonen cen
traal tegen een sociaal-historische achtergrond. Welke soorten huizen bouw
den bij voorbeeld de onderscheidene Sozialschichten van de stedelijke bevol
king? Historisch bouwkundig onderzoek wordt hier gerelateerd aan sociaal
historisch onderzoek van bij voorbeeld belastingkohieren en boedelinventaris
sen.
3 Het programma topografische bijdragen tot de sociale structuur van de burge-
rijen der Westfaalse steden in de 16e 18e eeuw, dat historisch-topografisch
onderzoek relateert aan sociaalhistorisch onderzoek. In hoeverre kan men
voor bepaalde tijdperken een 'binnensteedse' topografische indeling van zo'n
Westfaalse stedelijke burgerij maken op grond van bij voorbeeld beroepsgroe
pen, vermogen en dergelijke? Een interessant thema vormt in dit verband bij
voorbeeld het verschijnsel huurwoningen. Ook de topografische aspecten van
sociale mobiliteit en van politieke oppositiegroeperingen in deze steden wor
den in het kader van dit programma bestudeerd.
Tijdgebrek belet mij om de beide andere hoofdgroepen op dezelfde wijze te
behandelen. In de hoofdgroep B ZentralitdtStadtfunktionen und Sozi-
alstrukturdie acht programma's omvat, treft men bij voorbeeld een pro
gramma aan over de ontwikkeling van de centrumfunctie van grotere Duitse
steden sedert het midden van de 19e eeuw, een onderzoek, waarbij vooral van
statistisch bronnenmateriaal gebruik gemaakt wordt. Voorts het programma
structurele verandering van stadswijken in de periode 1850- 1930 onder in
vloed van de industrialisatie, een onderzoek dat de steden Berlijn, Frankfurt
am Main, Hamburg en München betreft en waarbij als bronnenmateriaal on
der meer adresboeken, dienstregelingen van het openbaar vervoer en gegevens
162
gegevens over grondprijzen benut worden. Als laatste voorbeelden uit deze
groep noem ik de programma's Diffusion stadtisch-bürgerlicher Kultur vom
17. bis zum 20. Jahrhundert en Wohnungsnot und soziale Frage im 19. Jahr-
hundert.
De derde en laatste hoofdgroep c betreft het thema 'Kerk en maatschappe
lijke veranderingen in de steden in de werdende Neuzeit' (\ees: in de 16eeeuw).
Hieronder ressorteren vier programma's, die onder meer de invloed van de
contra-reformatie en de toenmalige vernieuwingsbeweging in de Rooms-Ka-
tholieke kerk op de sociale structuur, de bestuursinrichting en het bürgerliches
Selbstverstandnis - vertaal het maar eens- van de stedelijke burgerijen in
een aantal Westfaalse steden betreffen, alsmede de omvang, betekenis en in
vloed van 16e-eeuwse emigrantenbeweging uit de Nederlanden op de steden in
het Noord-Westen van Duitsland.
Publikaties van het instituut en het'Sonderforschungsbereich'
Nog twee opmerkingen ten besluite. In de eerste plaats deze, dat ik een ernstig
verzuim zou begaan als ik, sprekende over het Munsterse Institut für verglei-
chende Stadtegeschichtegeen melding zou maken van de imposante serie
Veröffentlichungen des Instituts für vergleichende Stadtegeschichte in
Munster, die onder redactie van prof. Stoob en enige anderen sinds 1976 bij de
uitgeverij Böhlau verschijnt, een serie, die medio 1982 al twaalf merendeels
imposante delen telde. Op dat tijdstip waren negen verdere delen in voorberei
ding, waarvan er intussen al weer verschillende verschenen zijn. Op enkele
monografieën van individuele auteurs na zijn het opstellenbundels, telkens
aan één bepaald aspect van de vergelijkende stedengeschiedenis gewijd, zoals
- ik doe maar een greep - Probleme des Stadtewesens im industriellen Zeital-
ter (1978), Voraussetzungen und Methoden geschichtlicher Stadteforschung
(1979), StadtischeFührungsgruppen und Gemeinde in der werdenden Neuzelt
(1979) en Studiën zum Markt- und Stadtewesen im Hochmittelalter (1982).
Het spreekt vanzelf dat deze reeks voor een deel de neerslag behelst van het
door de medewerkers van het instituut en door de leden van het Sonderfor
schungsbereich 164 verrichte onderzoek. Maar voor 'wetenschappelijke in
teelt' bestaat bepaald geen gevaar, want deze onderzoekers publiceren hun on
derzoeksresultaten daarnevens veelvuldig elders, terwijl omgekeerd ook vele
'buitenstaanders' bijdragen leveren aan de in deze reeks verschenen opstellen
bundels. Onder die laatsten ook Nederlandse en Belgische historici, zoals
J. J. Woltjer, C. van de Kieft, A. C. F. Koch, W. J. Alberts, W. Blockmans en
H. A. Diederiks.
Zwaartepunten van het Munsterse stedenhistorische onderzoek
In de tweede en laatste plaats merk ik op, dat als men de totale wetenschappe
lijke 'produktie' van het instituut en het daarmee gelieerde Sonderforschungs
bereich 164, voor zover tot dusverre in druk verschenen, overziet, zich bepaal
de 'zwaartepunten' van het Munsterse onderzoek aftekenen, zoals onder meer
163