behulp van de modernste apparatuur, lichtbakken en wat niet al, met engelen geduld en de grootste acribie doende waren een straathoek met bebouwing, nietig partikeltje van één van die basisplattegronden, exact op schaal te teke nen.1 De tweede basistaak van het instituut, die daadwerkelijk verwezenlijkt werd en wordt, is zijn bibliografische. Niet alleen stelde men zich tot taak een twee de, verbeterde en uitgebreide druk van de in 1969 voor het eerst verschenen en reeds genoemde Bibliographie zur Stadtegeschichte Deutschlands te ver zorgen, welke taak begin van dit jaar tot een goed einde gebracht werd (w. EHBRECHT, B.Schroder u.h.stoob (Hgg.), Bibliographie zur Stadtege schichte Deutschlands2. Aufl., Köln-Wien 1984), maar bovendien houdt men, tegenwoordig met behulp van geautomatiseerde apparatuur, op het in stituut een Zentra/katalog zum Stadtewesen Mitteleuropas bij, die begin 1982 reeds 20.000 titels omvatte, via allerlei 'ingangen' toegankelijk. Deze sedert dien nog weer sterk uitgebreide catalogus maakt, samen met de bibliotheek (en de Munsterse universiteitsbibliotheek) en samen met de omvangrijke prenten- en kaartenverzameling van het instituut, dat dit een ideale 'werk plaats' vormt voor stedenhistorisch onderzoek. De twee overige, tot dusverre bij gebreke van voldoende financiën nog niet ge realiseerde basistaken zijn enerzijds het verzorgen van een nieuwe, verbeterde en uitgebreide druk van het reeds genoemde Deutsches Stadtebuch, een taak, die meer in het lexicografische vlak ligt, anderzijds het verzorgen van een serie Quellen und Regesten zur stadtischen Rechts- und Verfassungsgeschichte, zulks in aanvulling op enerzijds e. keutgen (Hg.)., Urkunden zur stadtischen Verfassungsgeschichte!Berlin 1901, Nachdr. Aaien 1965) anderzijds c. van de kieft en j. f. niermeyer, Elenchus fontium historiae urbanae, dl. i, Leiden 1967. In tegenstelling tot de Elenchus zou men deze bronnenserie ook na 1250 willen laten doorlopen - in beginsel tot en met de late middeleeuwen - en zou men de latijnse teksten in het Duits willen vertalen of althans samenvatten. Vooral de noodgedwongen temporisering van het werk aan een nieuwe uit gave van het Stadtebuch valt te betreuren, omdat men daarvoor al een in be ginsel op elke stad toepasbaar behandelingsmodel heeft klaarliggen, dat twin tig hoofdrubrieken, elk in een aantal subrubrieken onderverdeeld, omvat, na melijk: 1 De naam van de stad 2 De ligging van de stad in de omringende regio 3 Haar oorsprong 4 Stadsheer, stadsrecht en stedelijk recht 5 Bouwgeschiedenis van de stad 6 De stedelijke bevolking 7 De in de stad gebezigde taal 8 De stedelijke economie 9 Bestuur en bestuursinrichting 10 Verhouding tot de landsheer 11 Militaria 12 De kentekens van de stad (zegel, wapen en stadskleuren) 160 13 Stadsfinanciën 14 De stadsvrijheid (het omliggende, onder de stedelijke jurisdictie vallende ge bied) 15 Kerkelijke geschiedenis van de stad 16 Inrichtingen ten algemenen nutte 17 Onderwijs, wetenschap en cultuur 18 Oude drukkerijen, kranten en periodieken 19 Bibliografieën, bronnenverzamelingen en stadsgeschiedenissen 20 Documentatieverzamelingen met betrekking tot de stadsgeschiedenis, waar onder archieven, bibliotheken en musea ressorteren. Stadsgeschiedenissen op basis van'Contractresearch' Wat de maatschappelijke dienstverlening van het instituut betreft noem ik de externe advisering van steden, die haar geschiedenis willen laten beschrijven, alsmede het in opdracht van deze of gene stad schrijven van een stadsgeschie denis. In beide gevallen gaat het in de regel om jubilerende steden, die bij gele genheid van zo'n jubileum graag een gedenkboek willen zien verschijnen. On der redactie van medewerkers van het instituut verscheen bij voorbeeld in 1975 een stadsgeschiedenis van Lingen ter gelegenheid van haar 1000-jarige bestaan, in 1979 een stadsgeschiedenis van Nordhorn ter gelegenheid van haar 600-jarig jubileum, terwijl in de naaste toekomst een bundel Beitrage zur Stadtgeschichte Lippstadts verschijnen zal. Zonder uitzondering zijn deze stadsgeschiedenissen de vrucht van interdis ciplinair teamwork van een ploeg historici van diverse pluimage, die elk vanuit hun eigen discipline een of meer bepaalde aspecten van de geschiedenis van zo'n stad-bij voorbeeld archeologische, geografische, kunsthistorische, kerkhistorische, rechtshistorische, economisch-historische etc. - beschrijven. Vaak kunnen de zich reeds 'in huis' bevindende historische onderzoekers hier bij ingeschakeld worden, maar daarnaast schroomt men bepaald niet externe deskundigen in te schakelen. Bij het zoëven genoemde gedenkboek betreffen de Lippstad is men er in de loop van de voorbereidingsfase zelfs toe overgaan om de veertien dagen een studiebijeenkomst te beleggen van in beginsel alle medewerkers aan het boek in statu nascendiwaarop telkens één van hen ver slag deed van zijn tot dusverre verricht onderzoek en de daarbij gerezen pro blemen, zulks met aansluitende discussie. Aan deze bijeenkomsten namen ook geïnteresseerde geschiedenisstudenten en zelfs (serieuze) Lippstadter zo genaamde amateur-historici deel, zodat ook belangstellende burgers uit de stad zelf bij de stadsgeschiedschrijving betrokken werden. Een bijzonder interessant punt in verband met deze stadsgeschiedenissen vond ik persoonlijk de theoretische reflexie over de aard of 'het wezen' van zo'n stadsgeschiedenis, een punt, dat juist als gevolg van het geregeld bezig zijn met zulke projecten onder de aldaar werkzame onderzoekers opkwam. De kwestie komt hierop neer of men ermee moet volstaan een 'neutraal', maar wél zo veelzijdig mogelijk beeld van zo'n stadsgeschiedenis te creëren dan wel of men, bewust strevend naar beperking, juist bepaalde 'eigenheden' van de betrokken stad zoveel mogelijk moet accentueren om de inwoners van zo'n 161

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 37