Voorgeschiedenis van het Munsterse instituut
Het Institut für vergleichende Stadtegeschichte werd in 1970 opgericht. De
geestelijke grootvader ervan was de in 1968 overleden, eerst Danzigse en later
Marburgse hoogleraar prof. dr. Erich Keyser, een historicus, wien de steden-
geschiedenis na aan het hart lag. Hij was onder meer de initiatiefnemer tot en
hoofdredacteur van het Deutsches Stadtebuch (5 dln. 10 vol. Ie dr. Stuttgart
1939- 1974), één van de bekendste handboeken op het gebied van de Duitse
stedengeschiedenis, en eveneens hoofdredacteur van de onder auspiciën van
de Internationale Commissie voor Stedengeschiedenis verschenen 'Biblio
graphic zur Stadtegeschichte Deutschlands' (ledr. Keulen-Wenen 1969). Hij,
die in Marburg een Forschungsstelle für Stadtgeschichte in het leven geroepen
had, droeg vóór zijn dood de leiding van zijn Marburgse stedenhistorische on
derzoeksprojecten over aan zijn oud-student en leerling Heinz Stoob, hoogle
raar in de Westfaalse 'Landesgeschichte' - wij zouden zeggen: in de regionale
geschiedenis van Westfalen - aan de Munsterse universiteit, terwijl hij er te
vens zorg voor droeg, dat zijn persoonlijke documentatieverzameling, deels
uit archivalia, deels uit een bibliotheek bestaande, voor stedenhistorisch on
derzoek toegankelijk bleef.
Het was deze Munsterse hoogleraar-historicus Stoob, die in de jaren
1968 - 1970 de stichting van het onderhavige instituut wist te bewerkstelligen
en die de eerste directeur ervan werd. Met financiële hulp van de Thyssen- und
Volkswagenwerkstiftung en van de Westfalische Wilhelms-Universitat te
Munster werden op zijn instigatie de bibliotheek en de verdere documentatie
verzameling van wijlen prof. Keyser aangekocht, een aankoop, die begin 1969
werd aangevuld door de aanwinst van de bibliotheek van de toen overleden
Zwitserse hoogeleraar in de sociale en economische geschiedenis prof. dr.
Hector Ammann. Hun beider bibliotheken vormden het aanvangs- en van
daag de dag nog steeds het kernbestand van de bibliotheek van dit instituut,
die begin 1982 ongeveer 30.000 volumina telde.
Organisatorische structuur van het Munsterse instituut
Dit Munsterse centrum voor de beoefening van de stedengeschiedenis zit orga
nisatorisch in zoverre enigszins ingewikkeld in elkaar dat men-strikt
genomen - onderscheiden moet tussen enerzijds het eigenlijke instituut zelf en
anderzijds het feitelijk daarmee in hoge mate verstrengelde Sonderfor-
schungsbereich 164 für vergleichende geschichtliche Stadteforschung van de
Westfcilische Wilhelms-Universitat te Munster.
Het instituut zelf gaat uit van en wordt gedragen door een privaatrechtelijke
vereniging voor vergelijkende stedengeschiedenis, die enerzijds ongeveer tach
tig leden-natuurlijke personen kent, onder wie een aantal bekende historici-
onderzoekers op het gebied van de Duitse stedengeschiedenis, anderzijds on
geveer zeven leden-rechtspersonen, waaronder de 'Deutsche Stadtetag', de
deelstaat Nordrhein-Westfalen, de 'Landschaftsverband Westfalen-Lippe'
- een soort 'gewest' - de Munsterse universiteit en (sinds 1982) de Deutsche
Stad te- und Gemeindebund, vergelijkbaar met onze Vereniging van Neder-
156
landse Gemeenten. Ter zijde stip ik even aan, dat-net zoals bij ons vóór
Thorbeckes Gemeentewet van 1851 het geval was-in het hedendaagse West-
Duitsland het rechtsbegrip 'stad' nog springlevend is. Stadte zijn, zo zou men
kunnen zeggen, die Gemeinden, waaraan op grond van hun (grotere) inwoner
tal het praedicaat Stadt is toegekend. De organen van zulke Stadte hebben in
sommige opzichten verder reikende bevoegdheden dan die van 'gewone' ge
meenten.
Het is van deze Tragerverein, genaamd Kuratorium für vergleichende Stad
tegeschichte, dat het instituut uitgaat. Aan het hoofd van deze tot dusverre
door coöptatie gegroeide vereniging staat een bestuur, dat eind 1982 bestond
uit een 'wetenschapper', dr. Wilfried Ehbrecht, en een bestuurder-manager,
dr. Helmut Naunin. Eerstgenoemde werd in 1984 opgevolgd door prof. dr.
Peter Johanek. Samen vormen zij tevens het dagelijks bestuur van het insti
tuut. Zo'n aparte bestuurder-manager is onder meer met het oog op het finan
ciële bestuur verre van een overbodige luxe, omdat als financiële grondslag
van het instituut voornamelijk externe subsidies fungeren, voor een groot deel
van allerlei overheden en semi-overheden afkomstig, zoals de Minister für
Wissenschaft undForschung van de deelstaat Nordrhein-Westfalen, de Deut
sche Forschungsgemeinschaft, vergelijkbaar met 'onze' Nederlandse Organi
satie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek zwo, en de Landschaftsver
band Westfalen-Lippe. Deels betreft het hier een min of meer permanente
subsidiestroom ten behoeve van de ten institute verrichte Grundlagenfor-
schung en voor de bekostiging van de onontkoombare 'overhead', deels pro-
jectgewijze toegekende subsidies, die overigens ook van niet-overheden zoals
particuliere stichtingen verworven worden. Daarnaast wordt er door het insti
tuut 'gedaan aan' wat wij zouden noemen 'contractresearch', bijvoorbeeld
het maken van een boekwerk over de geschiedenis van een bepaalde stad in op
dracht en voor rekening van de betrokken stad.
De planning, voortgangscontrole en evaluatie van het door het instituut ver
richte onderzoek geschieden onder toezicht van een Wissenschaftliche Beirat
van het instituut, bestaande uit een aantal hoogleraren en ervaren wetenschap
pelijke hoofdmedewerkers, die zich met onderzoek op één of meer deelgebie
den van de stedengeschiedenis bezig houden en bezig gehouden hebben; voor
zitter van dit gremium is prof. dr. H. Stoob.
Het Sonderforschungbereich 164
Een deel van de leden van deze Beirat maakt tevens deel uit van het reeds ge
noemde Sonderforschungsbereich 164 'Vergleichende geschichtliche Stadte
forschung' van de Munsterse universiteit, een soort samenwerkingsverband
van hoogleraren en oudere, ervaren wetenschappelijke medewerkers uit aller
lei historische en zelfs andere, met name sociaal-wetenschappelijke discipli
nes, die onderzoek leiden en/of zelf onderzoek verrichten op het gebied van de
oudere of nieuwere stedengeschiedenis.
Dit samenwerkingsverband zou men kunnen vergelijken met zoiets als een
interfacultaire zogenaamde werkgroep in ons Nederlandse wu B-bestel, zij het,
dat het allengs aan het uitgroeien is tot een soort inter-universitaire werk-
157