zin te hebben hierover nog met mevrouw Bos te polemiseren. Wel willen wij hieronder enkele achtergronden van het indiceren op het ranb nader toelich ten en tenslotte nieuwe richtlijnen formuleren voor het maken van naamindi- ces op archiefinventarissen. Het betreft met name inventarissen van archieven uit de zestiende - achttiende eeuw. De bedoeling van deze publikatie is vooral bij onze collega's in het land reactie uit de lokken en zo een discussie op gang te brengen die uiteindelijk mogelijkerwijze kan leiden tot betere en uniformere naamindices. 2 Indiceren in Nederland Allereerst is het nuttig zonder enige pretentie van volledigheid enkele opmer kingen te maken over de wijze van indiceren, zoals dat tot dusver in Nederland bij archiefinventarissen is gebeurd. Het indiceren van archiefinventarissen volgens de alfabetisch-lexi- cografische methode is van vrij recente datum. De Nederlandse archiefwereld volgde tot diep in de jaren zestig vrijwel en bloc paragraaf 82 van de Handlei dingdie voorschreef dat 'Nederlandse familienamen zijn te alfabetiseren op den klank af, volgens de uitspraak'.3 De Utrechtse archivaris C. de Leur werk te bovengenoemde paragraaf verder uit in zijn Proeve, die hij samenstelde voor de indicering van de inventaris van het archief van de stad Utrecht.4 Het is typerend dat de weinige kritiek die volgde op het verschijnen van de 'proeve' zich niet zozeer richtte op de regels an sich, maar wel dat de wens om uniforme regels niet algemeen onderschreven werd. Volgens Fruin moest de index zich zo nauw mogelijk aansluiten aan de inventaris, d.w.z. elke inventa ris vraagt een eigen indiceer-aanpak; starre uniforme regels waren derhalve niet gewenst.5 Tussen De Leurs publikatie en de huidige Richtlijnen voor het uitgeven van historische bescheiden van het Nederlands Historisch Genootschap6 gaapt een chronologisch gat van enkele tientallen jaren. De ommekeer van alfabetisch- fonetisch naar strikt lexicografisch indiceren kwam echter zeer traag op gang. De Nederlandse archivarissen bleken maar weinig genegen de principes van de Handleiding opzij te zetten. Desondanks kunnen we in zijn algemeenheid stel len dat na ca. 1965 de alfabetisch-lexicografische methode algemeen geaccep teerd was. Toch bleef het maken van indexen op archiefinventarissen nog té vaak een subjectieve aangelegenheid. Elke dienst hanteerde zijn eigen regels zodat de archiefraadpleger in de Nederlandse archieven werd geconfronteerd met in dexen van diverse pluimage. Zo is het bijvoorbeeld uitermate verwarrend om de naam Jan Hendriks de ene keer bij de J van Jan, de andere keer onder de H van Hendriks te moeten zoeken. Dit is uiteraard maar een greep uit de vele voorbeelden die gegeven kunnen worden van de verscheidenheid in aanpak van indiceren bij archiefdiensten. We kunnen het daarom niet eens zijn met Fruin. Uniforme regels zijn wel de gelijk gewenst, ja zelfs noodzakelijk om te komen tot indiceren van reeds bestaande archieven met behulp van de computer. Men zal dan uit moeten gaan van een zekere consensus inzake het te volgen systeem. Juist daarom plei- 116 ten we ervoor uit te gaan van een aantal uniforme regels inzake indiceren. Op het gebied van de automatisering heeft men in het Nederlandse archiefwezen nog een behoorlijke achterstand in te halen, wanneer we letten op de resulta ten die op dit gebied bij onze buurlanden reeds geboekt zijn.7 Dat men echter van de computer geen wonderen mag verwachten, heeft Formsma in 1973 al duidelijk naar voren gebracht: 'De jongere archivaris zal zich tevens be wust moeten zijn van de mogelijkheden die de computer biedt tot indicering van reeds gevormde archieven. Maar of hij daarvoor een oplossing kan geven, lijkt twijfelachtig'.8 Deze bewustwording nu, die zich vooral in het buitenland leek te manifesteren, heeft daar al veel twijfel weggenomen. 3 De inventarisreeks van ranb Gezien het boven gesignaleerde ontbreken van eensgezindheid bij de indiceer- ders in Nederland, is het geen verrassing te moeten constateren dat ook de Brabantse indiceerders bepaald niet uniform zijn geweest in hun opvattingen hoe een index op een archiefinventaris eruit moet zien. Er is dan ook geen sprake van een 'Brabantse stijl' of iets wat daarop lijkt. Om een indruk te ge ven volgt een aantal voorbeelden.9 Men kan eigennamen opnemen hetzij onder de familienaam, hetzij onder het patroniem als dat voorkomt, hetzij onder de voornaam. Ook kan men de na men opnemen onder alle drie de mogelijkheden of onder twee daarvan (en bij de derde bijv. verwijzen). In feite is bij de Brabantse inventarissen elke denk bare variant wel eens toegepast. Zelfs werden in één geval de patroniemen her leid tot nieuwe eigennamen en als zodanig opgenomen. Als voorbeeld kan gel den: Jan Hendriks de Witte, opgenomen onder Jan de Witte èn onder Hen drik de Witte. Een ander bekend discussiepunt is de verschillende spellingswijze van de na men. Ook hierbij zijn haast alle mogelijke varianten wel eens geprobeerd: zo werden soms de namen opgenomen zoals ze in de teksten voorkwamen met al hun varianten, dan weer werd echter uitsluitend de meest voorkomende vari ant opgevoerd; bij andere inventarissen werd de spelling van met name voor namen eerst 'gemoderniseerd' en dan pas opgenomen. In enkele gevallen, vooral bij enkele middeleeuwse archieven waar op voornamen werd geïndi ceerd, werd het probleem opgelost door de namen onder de latijnse equivalent op te nemen (Dirk en Diederik dus onder Theodericus). Als laatste voorbeeld: de wijze van alfabetiserenIn tegenstelling met wat in het artikel van mevrouw Bos wordt gesuggereerd, is ook bij inventarissen van het ranb in het algemeen de alfabetisch-lexicografische methode gevolgd, zij het met verschillende oplossingen voor de C, de IJ en de Z. Slechts bij een vijf tal inventarissen is geëxperimenteerd met een alfabetisch-fonetische aanpak. Een zwak punt bij deze experimenten is inderdaad dat, behalve bij de inventa ris van de Raad van Brabant, eigenlijk nergens geprobeerd is de principes waarmee men gewerkt heeft uiteen te zetten, zodat de niets vermoedende ge bruiker die proefondervindelijk moet opsporen. Dit is des te meer jammer omdat bij de betreffende vijf inventarissen verschillende criteria zijn gebruikt 117

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 15