de gereformeerde gezindte. Zij werd in 1907 geformeerd door ds. G.H.
Kersten uit de samensmelting van een groot aantal Gereformeerde Gemeenten
onder het kruis met de gemeenten die waren ontstaan uit de arbeid van ds.
L. G. C. Ledeboer (1808 - 1863), de zgn. Ledeboeriaanse gemeenten. Van dit
in 1907 gestichte kerkverband scheidde zich overigens in 1953 een deel af en
vormde de zelfstandige Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Reeds bij de eerste in 1907 gehouden Algemene Vergadering werd aandacht
geschonken aan het bewaren van stukken; in 1910 werden twee predikanten
benoemd om het kerkelijk archief te controleren. Daarna bleef echter tot de
jaren zeventig het treffen van enige maatregel met betrekking tot de archief-
zorg achterwege. De voorbereiding van een internationaal congres over het
Piëtisme, in 1974 te Zeist gehouden, was aanleiding tot het initiëren van een
enquête onder de gemeenten om na te gaan of uit hun archieven invloed van
het Piëtisme zou blijkenNeveneffect van deze enquête was de uitkomst dat de
gemeenten doorgaans met veel zorg met hun archieven waren omgesprongen.
Het scheuren van bladzijden uit de notulen, waarin een hevige twist tussen
twee geloofsbroeders was vastgelegd, ten teken van verzoening, was gelukkig
een uitzondering. Niet alle zwarte bladzijden zijn wit geworden!
Het bijwonen van de vorige Contactdag inspireerde de heer Mastenbroek
tot het schrijven van een artikel over archiefzorg in het kerkelijk weekblad De
Saambinder, het leidde tot zijn deelname aan de 'Werkgroep opsporing en re
gistratie Afscheidingsarchieven, 1834- 1907' en het bracht bezinning over de
archiefzorg in zijn kerkverband op gang. Als resultaat van dit laatste heeft de
in 1983 bijeengekomen Generale Synode haar goedkeuring gegeven aan de in
stallatie van een sectie Kerkelijke Archiefzorg van het deputaatschap Alge
meen Kerkelijke Zaken. Deze sectie hoopt op 1 februari met haar werkzaam
heden te beginnen. Zoals volgens een ongeschreven wet een goed-gerefor-
meerde preek bestaat uit drie punten en een toepassing, zo heeft de heer
Mastenbroek in zijn betoog ook drie elementen aangewezen: hoe het was, hoe
het is, hoe het zal worden; de toepassing moet nog worden gemaakt.
Ds. G. Bloemendaal, lid van de Historische Commissie van de Remonstrantse
Broederschap, benadrukt dat aanvankelijk niet zoveel de belangstelling voor
het verleden, als wel de pure noodzaak tot het bewaren van pamfletten, ver
weerschriften, nota's, die de neerslag waren van de strijd tussen de re
monstranten en kerkelijke en wereldlijke instanties en personen tijdens het
Twaalfjarig Bestand, de belangrijkste drijfveer was voor de archiefzorg. Ook
na de oprichting van de Broederschap in september/oktober 1619 tot onge
veer 1635 ontstond een stroom van schrifturen als gevolg van het contact dat
de naar het buitenland verbannen leiders^onder wie Johannes Wttenbogaert)
onderhielden met de geestverwanten in de Nederlanden (onder wie de op Loe-
vestein gedetineerde predikanten).
De collectie bevindt zich in de Handschriftenverzameling van de Gemeente
bibliotheek te Rotterdam en is in de negentiende eeuw geordend en gebundeld
door prof. dr. H. C. Rogge.
Na de begintijd moet veel verloren zijn gegaan, vooral in de kleine gemeen
ten, waar niet altijd een nauwgezette aandacht aanwezig was. Dit bleek voor
het eerst in 1863toen de Sociëteitscommissie (voorloper van de Commissie tot
110
de Zaken, het hoogste uitvoerende orgaan van de Broederschap) de gemeente
verzocht opgave te doen van de archieven die onder haar berusting waren.
Ook uit een rapport, in 1896 uitgebracht aan de Algemene Vergadering door
J. H. Groenewegen, die was belast met de zorg voor de archieven, sprak het in
zicht dat het nodig zou zijn archieven wetenschappelijk te ordenen en be
schrijven, opdat zij de geschiedschrijving van nut zouden zijn. Deze ideeën
zijn thans verwezenlijkt: in de zomer van 1983 is de overbrenging van het
Broederschapsarchief uit de Nieuwe Kerk te Amsterdam en het bureau van de
Broederschap te Utrecht naar het Rijksarchief in Utrecht voltooid en is een be
gin gemaakt met de ordening. Met de archieven die zich bevonden in het bu
reau van de Broederschap zijn ook meegegaan de archieven van de Centrale
Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme, de vpro (tot 1968, de periode
dat deze omroep nog de vrijzinnig-protestantse signatuur had), de Nederland
se Protestantenbond en de Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale.
De archieven van de gemeenten zijn grotendeels ondergebracht in rijks-,
gemeente- en streekarchieven. De margarinedozen achter het orgel, gevuld
met archief, behoren tot het verleden.
De zorg voor het archief is aan de kerkeraden opgedragen (art. 105 van de
kerkorde). Wanneer de voorgestelde nieuwe kerkorde van kracht wordt, zal
de Historische Commissie toezicht op die zorg hebben.
Tenslotte pleit ds. Bloemendaal voor het opzetten van een bescheiden docu
mentatie, annex aan het archief, die zou moeten bevatten: foto s van alle kerk
gebouwen (zowel interieur als exterieur), foto's van predikanten, geschriften
van predikanten (waaronder dissertaties), geschriften betreffende bijzondere
gebeurtenissen, jubilea etc. Hij vestigt de aandacht op het vorig jaar versche
nen Staat in de Vrijheid onder redactie van prof. dr. G. J. Hoenderdaal en drs.
P.M.Luca, een geschiedenis van de Broederschap, zoals Groenewegen die
wellicht voor ogen heeft gestaan.
Ds. A. C. Louwerse zet uiteen dat de Vrije Evangelische Gemeenten, evenals
de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, hun ontstaan
vinden in de Afscheiding; hierin heeft ds. H. J. Budding een belangrijke rol
gespeeld. De zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente voeren de Vrije
Evangelischen hoog in het vaandel, reden waarom eerst in 1881 de Bond van
Vrije Evangelische Gemeenten is opgericht. Karakteristiek voor dit kerkver
band is het persoonlijk geloof (met een piëtistische inslag) van de leden. Om
dat de nadruk op het persoonlijke valt, werd in het verleden het vastleggen van
wel omlijnde belijdenissen niet nodig gevonden, soms zelfs gevaarlijk geacht,
en werd er niet of nauwelijks doopregistratie bijgehouden.
Het besef dat archieven netjes bewaard moesten blijven was reeds groeiende
toen de vorige Contactdag Kerkelijke Archieven werd gehouden. Daartoe
droeg ook bij de vondst van een gedeelte van het Bondsarchief in het
gootsteenkastje van de algemeen secretaris van het Comité (dagelijks bestuur
van de Bond), dat door een geïnteresseerde archivaris werd ontdaan van kran
ten en ander pakpapier. Ds. Louwerse ziet zich als een 'bekeerling van de vo
rige Contactdag. Nu realiseert hij zich welke waarde de archieven hebben voor
zijn eigen geloofsgemeenschap, dat het nodig is op te sporen wat anderen
(kunnen) hebben, maar ook dat het van belang is dat anderen toegang tot de
111