hHunn.Qnlw
Hvjnatjtl
ill
Het archief als schietschijf.
Schietschijf in het Keckenburgmuseum te Schwabisch Hall, waarop het kantoor van de registrator
Johannes Carolus Hufnagel, 1790 is afgebeeld.
(Foto-Weller, Schwabisch Hall).
bij de stukken van de gemeente Odense in Denemarken een maand geleden. Misschien
treffen wij weer een archief aan waarop door de zoontjes van het hoofd van de Techni
sche Dienst van het polderdistrict X met de buks is geschoten. Dan moeten wij ons rea
liseren dat in het museum te Schwabisch Hall al een gebruikte schietschijf hangt waarop
het kantoor van de registrator Johannes Carolus Hufnagel uit 1790 met archiefkasten is
afgebeeld. De substituut-archivarius des rijks, Jonkheer mr. J. C. de Jonge, had het
reeds in zijn concept-instructie van 1826 voor de rijksarchivaris en de archivarissen van
de provincies over het door hen te verrichten onderzoek naar het verliezen van ruwheid
[130]
in zeden en gewoonten in ons goede vaderland.9 Of dromen wij ervan te wandelen door
een naar ons genoemde straat? Stellig is er bij straatnaamgeving weinig aan gedacht
hoezeer archivarissen tot de naamgeving hebben bijgedragen. De naam Theodorus
Morrenpark is terecht verleend.10
Thomas a Kempis, die zo nauw met Deventer verbonden is door de moderne devotie
schreef waarschuwend 'het is gemakkelijker er geheel het zwijgen aan toe te doen dan
zich in zijn woorden niet te buiten te gaan'.11 Ik eindig dan ook met de wens voor een
goede toekomst voor onze vereniging en haar 135 vrouwelijke en 595 manlijke leden!
Redevoering van drs. H. Bordewijk bij de aanbieding van de eerste exemplaren
van het Lexicon van Nederlandse archieftermen.
Meneer de Voorzitter, Dames en Heren,
De Nederlandse archivistiek kent twee mijlpalen op het terrein van het orde brengen in
de benamingen die administratie en archivaris vanouds aan archiefstukken geven. Dat
zijn de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven door S. Muller
Fzn., J. A. Feith en R. Fruin Th.Az. uit 1898 en de Nederlandse archiefterminologie
door J. L. van der Gouw, H. Hardenberg, W. J. van Hoboken en G. W. A. Panhuysen
uit 1962. Het eerste werk bevat veel meer dan de vastlegging van archieftermen; het
tweede beperkt zich hiertoe, zoals de titel aangeeft.
Het vastleggen van begrippen in definities is voor elke wetenschap een conditio sine qua
non voor verdere ontwikkeling. Van tijd tot tijd, afhankelijk van het tempo waarin het
vakgebied zich ontwikkelt, zal een bijstelling, een herziening van die definities noodza
kelijk zijn. Dit geldt ook voor de archivistiek. Sedert 1962 hebben nieuwe registratie
middelen hun intrede gedaan en zijn de archivarissen door het overnemen van over
heidsarchieven uit de periode 1920-1960 en door het onder hun beheer brengen van vele
particuliere archieven geconfronteerd met de noodzaak de bestaande archiefterminolo
gie te herzien en uit te breiden. Zowel de Vereniging van Archivarissen in Nederland
(V.A.N.) als de Rijks archiefschool meenden dat een actualisering geboden was. Met
dit doel stelde de V.A.N. in januari 1977 een commissie Archiefterminologie in met als
opdracht: 'het opstellen van een nieuwe lijst van bij het inventariseren en andere aspec
ten van het archiefbeheer te hanteren archieftermen, met het verzoek om daarbij speci
ale aandacht te schenken aan termen te gebruiken bij de bewerking van moderne over
heidsarchieven, bedrijfsarchieven, familiearchieven en persoonlijke collecties'.
9 J. A. van Zuijlen, 'De betrokkenheid van J. C. de Jonge bij de 'prijsvraag van 1826" in Kleio
20 (1979), 133-143 Historie als vriend. Opstellen voor dr. P. A. M. Geurts o.f.m. (1979),
49-59).
10 J. H. van den Hoek Ostende, 'Straat genoemd naar Theodorus Morren' in NAB 86 (1982),
249.
11 Thomas a Kempis, De navolging van Christus, uit het Latijn vertaald door R. Houwink
(Utrecht 1954), boek I, hoofdstuk 20, 56.
[131]