In de praktijk bestaat er meestal geen duidelijke scheiding tussen het particulier
kabinets- en het officiële, openbare staatsarchief. In Lodewijks geval zeker niet; in bei
de archieven komen officiële en officieuse stukken, brieven, rapporten e.d. voor.
Meermalen ben ik in het staatssecretariearchief de opdrachten en in het kabinetsarchief
de rapporten tegengekomen en omgekeerd. Raadpleging van beide archieven moet dan
ook ten zeerste worden aanbevolen.
In de korte tijd die mij ter beschikking stond heb ik getracht zoveel mogelijk de volgen
de archiefbestanden door te werken; AFIV secrétairerie d'état impériale (waaronder zo
als gezegd het kabinetsarchief van Lodewijk Napoleon), F1"6 ministère de l'interérieur
en F14 ministère des travaux publics (ponts-et-chaussées). Daarnaast heb ik incidenteel
ingezien F7 ministère de la police générale, F12 ministère du commerce et de l'industrie
en BB ministère de la justice. Floewel er nog onnoemelijk meer in te zien viel en valt,
verbeeld ik mij toch wel het belangrijkste te hebben opgemerkt.
Op deze plaats moet mij de volgende kanttekening van het hart. In de literatuur staat de
Franse bestuurs-administratie, waarvoor de grondslagen in de Napoleontische tijd zou
den zijn gelegd, bekend om haar helderheid van vorm en organisatie. Hoe dit ook zij
(in het deel over de Inlijving zal ik hierbij een kritische noot plaatsen), voor de manier
waarop zij haar papieren registreerde en bewaarde geldt dat zeer beslist niet, en zeker
niet in de Napoleontische tijd. Het is in zekere zin onthutsend te moeten constateren op
welke chaotische wijze de bescheiden in de series, dossiers, pakken e.d. zijn opgeslagen.
Continuïteit en volledigheid zijn verre te zoeken.
Gezien de opvattingen in het Franse archiefwezen ('eerbied voor het gevormde') kan de
wanorde niet het gevolg zijn van een slecht beheer van de kant van deze instellingen,
maar moet zij in het karakter van de administratie zelf zijn geworteld. De veel gesmade
Hollandse administratie steekt hierbij in dit opzicht zeer gunstig af.
H. Boels
[190]
Verslag van een studiereis naar Joegoslavië
In het kader van artikel 44 van het Nederlands-Joegoslavisch Cultureel Uitwisselings
programma werd ik in de gelegenheid gesteld een studiebezoek aan de archieven in Joe
goslavië af te leggen. In de periode 11-19 mei 1982 bezocht ik daartoe 8 archief
instellingen in de steden Beograd, Sarajevo, Dubrovnik en Zagreb.
Dit verslag wil ik beginnen met een uiteenzetting over het Joegoslavische archiefwezen
in het algemeen, waarna ik bijzonderheden over elk bezocht archief laat volgen.
Joegoslavië is een socialistische federatieve republiek, opgebouwd uit zes afzonderlijke
socialistische republieken, te weten: Servië - hoofdstad Beograd (Belgrado), tevens fe
derale hoofdstad, Kroatië - hoofdstad Zagreb, Bosnië en Hercegovina - hoofdstad
Sarajevo, Slovenië - hoofdstad Ljubljana, Macedonië - hoofdstad Skopje, en Monte
negro - hoofdstad Titograd. Bovendien behoren tot de federatie de twee provincies
Vojvodina en Kosovo, autonoom binnen de republiek Servië.
Ik bezocht alleen de hoofdsteden van de bovengenoemde eerste drie republieken, bene
vens de stad Dubrovnik, gelegen aan de Dalmatische kust van Kroatië. Méér was in de
ze periode in dit grootste land van Zuidoost-Europa niet mogelijk. Wat ik hieronder
meedeel heeft alleen betrekking op de door mij bezochte republieken.
In tegenstelling tot Nederland, waar één rijksarchiefdienst is, bestaande uit het Alge
meen Rijksarchief en de rijksarchieven in de provinciehoofdsteden, kent Joegoslavië
door de federatieve opbouw geen centrale archiefdienst. Het Archief van Joegoslavië
beheert de archieven van de federale organen, hoofdzakelijk in Beograd gevestigd,
maar heeft geen overkoepelende taak of ambtelij k-hiërarchische zeggenschap over de
archieven van de republieken. Elke republiek (en autonome provincie) heeft in haar
hoofdstad een Archief, met eigen organisatie, verantwoordelijk aan en bekostigd door
een ministerie of comité van cultuur van de desbetreffende republiek. Er is een archief
wet voor de federatie, maar ook elke republiek en autonome provincie heeft een eigen
archiefwet, welke wetten onderling enige verschillen, maar ook veel overeenkomsten
vertonen.
De door mij bezochte republieken kennen alle een termijn van 30 jaar voor het over
brengen van de archieven van de administraties van de republiek naar de archiefdienst,
maar ook veel kortere termijnen zijn mogelijk, b.v. 5 jaar, terwijl uitstel van over
brenging om administratieve of ruimtelijke redenen ook voorkomt.
Een andere gemeenschappelijke wettelijke bepaling is, dat de Archieven van de
[191]