Franse archieven en de bezoekers Niet vaak krijgt een Nederlandse archivaris de gelegenheid een tijdje het werk van zijn buitenlandse collega's gade te slaan. Doet zo'n mogelijkheid zich voor dan is dit een mooie aanleiding dat werk aan een vriendelijke maar niettemin kritische beschouwing te onderwerpen: ter vergelijking van de buitenlandse met de vaderlandse toestand, tot lering en soms ook wel tot vermaak. Schrijvers van dit artikel waren van januari tot en met maart 1983 in Parijs voor de sta ge technique international d'archives1. Uit de colleges, bezoeken en ervaring met eigen onderzoek konden ze zich een beeld vormen van het Franse archiefwezen. Omdat de dienstverlening hun speciale belangstelling heeft, willen ze hierna een aantal aspecten daarvan belichten2. De problemen en ontwikkelingen in Frankrijk en Nederland zijn vergelijkbaar; de reacties daarop in beide landen verschillen. De stukken Zoals bekend is Frankrijk het moederland van de openbaarheid van archieven. De wet telijke basis daarvan ligt thans in twee tamelijk recente wetten, de wet van 17 juli 1978 (vergelijkbaar met onze Wet Openbaarheid van Bestuur) en die van 3 januari 1979 (de Archiefwet)3. De eerste wet garandeert de openbaarheid van een groot aantal katego- rieën stukken die nog bij de administratie berusten of overgebracht zijn naar een tussendepot (zoals bijvoorbeeld de Cité des Archives in Fontainebleau). De tweede wet, de archiefwet, bepaalt dat de stukken die op grond van de eerste wet al openbaar wa ren, dat blijven, en dat de andere stukken na dertig jaar openbaar worden. Voor een aantal met name genoemde kategorieën (zoals medische gegevens, personeelsdossiers, stukken betreffende staatsveiligheid enz.) gelden andere termijnen. De regeling van de openbaarheid van particuliere archieven in Frankrijk is gelijk aan de Nederlandse: deze zaak wordt in de overeenkomsten van inbewaringgeving of schenking geregeld. 1 Zie voor een verslag van de stage 1982: F. van Anrooij, Verslag van de Stage Technique Inter national d'Archives 1982, in NAB 86 (1982) 291-301. 2 Veel materiaal voor dit artikel werd ontleend aan de voordrachten en de schriftelijke neerslag daarvan van G. Ermisse, M. Garrigues en E. Gautier-Desvaux. 3 De wetten zijn uitgegeven in Nouveaux textes relatifs aux archives (Paris 19822). [182] De Franse administraties brengen hun semi-statisch archief al zeer snel over naar een dépot intermédiaire. Het voordeel hiervan is dat de archivaris vrijwel direkt de over- heidspapieren onder zijn beheer krijgt en er het oog op kan houden. Een nadeel is echter dat hij direkt betrokken is bij de zeer frequente raadpleging door de administratie zelf. In de Cité des archives te Fontainebleau bijvoorbeeld moesten in 1982 36.000 aanvragen om uitlening behandeld worden. Deze instelling is daarmee een waar verzendhuis voor dossiers geworden. Bij deze aanvragen waren ook dossiers die door derden ter inzage gevraagd waren. De Franse archivarissen stellen zich namelijk op het standpunt dat dergelijke aanvragen behandeld moeten worden door de admi nistratie zelf; alleen zij kunnen immers beoordelen of bepaalde stukken ter inzage gege ven kunnen worden of niet. Aan de andere kant vrezen zij wel dat deze ontwikkeling het ontstaan van concurrerende archiefdiensten op de ministeries bevordert, niet geheel irreëel als men bedenkt dat het ministerie van Buitenlandse Zaken en de drie krijgsmachtonderdelen al van oudsher eigen archiefdiensten hebben, wel onderworpen aan de archiefwet maar niet aan de Direction générale des archives de France4. Andere nadelen van de door archivarissen voorbereide overdracht naar tussendepots zijn dat de archivaris over enorme archiefruimten moet beschikken voor de opslag van deze ongeschoonde archieven en dat hij zelf de selectie en vernietiging moet uitvoeren. Het Nederlandse systeem, waarbij de afdelingen algemene secretarieaangelegenheden van de ministeries uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het semi-statisch archief, komt ons toch efficiënter voor. De bezoekers Het publiek dat de Franse archieven bezoekt komt in belangrijke mate overeen met dat in Nederland. Ook daar vormen de genealogen een grote groeiende groep - vooral in de departementale archieven -, die organisatorische problemen veroorzaakt. De Neder landse oplossing voor de vrijwel onverzadigbare vraag naar stukken, het op grote schaal kopiëren of verfilmen van DTB en Burgerlijke stand, is in Frankrijk wel bekend, maar wordt nog vrijwel nergens nagevolgd. Verder worden de departementale archieven voornamelijk bezocht door amateurhisto rici, beoefenaars van locale en regionale geschiedenis. De meeste onderzoekers uit de universitaire wereld komen uiteraard terecht in de Archives Nationales. Daar constateert men al enkele jaren een verandering in de belangstellingssfeer van stu denten en docenten: de traditionele aandacht voor politieke en institutionele geschiede nis is verminderd ten gunste van sociale en economische geschiedenis, terwijl ook kunst geschiedenis, en dan vooral de geschiedenis van gebouwen en bouwstijlen, zich in grote populariteit mag verheugen. Een belangrijk gegeven is echter dat de universitaire vraag al sedert het midden van de jaren zeventig een dalende lijn vertoont, een ontwikkeling waarvoor vooral een andere inrichting van het wetenschappelijk onderwijs verant- 4 Een ander gevaar schuilt in de mogelijkheid die de Franse archiefwet biedt tot de oprichting van archives autonomes, gespecialiseerde archiefdepots, bijvoorbeeld van Kamers van Koop handel. [183]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 32