en wel onder de volgende voorwaarden en bepalingen, 1. de advocatenmaatschap Nemo blijft eigenaar van de archiefbescheiden; 2. de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden in de archiefbewaarplaats te geschieden voor rekening van de archiefdienst, 3. het beheer van de archiefbescheiden geschiedt overeenkomstig de bepalingen bij of krachtens de Archiefwet 1962 gesteld, behoudens de in deze overeenkomst gestelde voorwaarden en bepalingen; 4. voor raadpleging van het archief of verspreiding van gegevens hieruit is de schrifte lijke toestemming van het bestuur van de advocatenmaatschap Nemo vereist; deze bepaling is niet van toepassing voor stukken, ouder dan honderd jaar, met dien ver stande, dat bij dossiers deze periode wordt gerekend vanaf het tijdstip van de laatste eruit blijkende schriftuur of handeling; 5. de advocatenmaatschap Nemo is gerechtigd om voor een bepaalde tijd en volgens de geldende voorschriften stukken uit het archief terug te nemen; 6. deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van 10 jaar, ingaande waarna zij zal worden geacht van jaar tot jaar te zijn verlengd, tot zij tenminste drie maanden vóór het einde van de alsdan lopende termijn schriftelijk door een der par tijen aan de andere zal worden opgezegd. Y Mijn oog ziet nimmer zijns gelijke weer' Verslag van de aanbieding van de eerste exemplaren van de inventaris van het archief van prof. dr. H. A. Lorentz op 15 oktober 1982 in het Algemeen Rijksarchief 'Mijn oog ziet nimmer zijns gelijke weer'. Deze zin, als onderschrift gebruikt bij de prent van Johan Braakensiek in het bijvoegsel van De Groene Amsterdammer van 11 februari 1928, een week na het overlijden van prof. Lorentz, geeft aan hoezeer prof. Lorentz in brede kring geacht en bewonderd werd in zijn tijd. De enorme belangstelling van het publiek bij zijn begrafenis, - een belangstelling, die in onze tijd nog slechts een voetballer of een pop-ster (o tempora, o mores) ten deel zou vallen - het rouwbezoek van prins Hendrik aan de weduwe, alsmede het stilleggen van de Rijkstelegraaf voor en kele minuten als eerbetoon, getuigen hier eens te meer van. Die bewondering vond zijn oorzaak in een omvangrijk wetenschappelijke oeuvre, waarvoor hem vele eerbewijzen (met name de Nobelprijs voor natuurkunde in 1902) uitgereikt zijn. Al vroeg was duidelijk dat 'Hentje' Lorentz, geboren op 18 juli 1853 te Arnhem, een bijzonder intelligent kind was. Zo hanteerde hij op 10-jarige leeftijd al een logarithmentafel. In 1866 wordt hij na de lagere school met aansluitende avondschool in de derde klas van de zojuist opgerichte eerste plaatselijke HBS in Arnhem geplaatst. Uit zijn bewaard gebleven schoolrapporten blijkt, dat hij voor praktisch alle vakken, zowel alpha- als bèta-vakken, het hoogste cijfer (1) behaalde en de beste van de klas was. In september 1870 begint hij zijn studie te Leiden. Al vrij snel wordt hij door zijn professoren als buitengewoon getalenteerd herkend. Een van hen, prof. Frederik Kai ser, hervat zelfs voor hem zijn colleges in de theoretische sterrekunde, die hij eerder bij gebrek aan belangstelling had moeten opgeven. In november 1871 behaalt Hendrik zijn kandidaatsexamen summa cum laude. In februari 1872 keert hij terug naar Arnhem, waar hij tot januari 1878 les geeft aan de avondschool, een betrekking, die hem veel tijd voor proefnemingen en studie laat. In Arnhem ook schrijft hij zijn proefschrift 'Over de theorie der terugkaatsing en breking van het licht', waarin hij, uitgaande van Helm- holtz' interpretatie van Maxwell's elektromagnetische lichttheorie, bewijst dat deze ook voor overgangen van media met verschillende optische dichtheid, de voorkeur verdient boven de dan vigerende theorie van de elastische ether, die deze verschijnselen niet kan verklaren. Op dit baanbrekende proefschrift, dat sleutel en programma zal worden van zijn verdere werk, promoveert Lorentz op 11 december 1875. Op 17 november 1877 wordt hij, 24 jaar oud, één van de eerste hoogleraren in Europa in de theoretische X [66] [67]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 36