den moeten krijgen in een inventaris van het stadsarchief5, desnoods met een blinde
nummering.
Er kunnen omstandigheden zijn waarin dit geen zin heeft, zeker als het archief in de in
ventaris toch een aparte plaats zou krijgen. Het archief kan b.v. reeds eerder in druk
zijn verschenen.
In de praktijk ziet men slechts in enkele oudere inventarissen het rechterlijk archief op
genomen (Utrecht, Dordrecht, Venlo).
Er doen zich problemen voor als de stukken inhoudelijk niet naar rechterlijke of andere
functies zijn te scheiden. In Haarlem werden tot 1764 de verordeningen van het gerecht
(burgemeesters, schout en schepenen) in het memoriaal van schepenen opgetekend.
Ook kan het zijn dat burgemeesters en schepenen tesamen de rechtspraak uitoefenden,
zoals in Goes tot 1720. Als er sprake is van een eigen griffie voor de rechtspraak, on
geacht of burgemeesters daaraan deelnamen, behoeven de rechterlijke stukken niet bij
het hoofdarchief te worden ondergebracht.
Tenslotte nog iets over de caesuren.
Men is het erover eens dat niet politieke gebeurtenissen, maar wijzigingen in de admi
nistratie bepalend zijn voor de indeling van de inventaris. Het oud-archief eindigt
meestal in de Franse tijd, hetzij bij de aanvang hetzij aan het eind van dat tijdvak.
Meestal dat laatste. Een enkele inventaris loopt verder door, b.v. Goes tot 1851.
Veranderingen vóór 1795 worden zelden zo doorslaggevend geacht dat een caesuur
wordt aangebracht. Deze veranderingen voltrokken zich geleidelijker.
Dordrecht en Leiden kennen daarentegen wel een caesuur aan het einde van de lands
heerlijke tijd.
We zouden nog meer vraagstukken aan de orde kunnen stellen, b.v. behoren gedrukte
Statenresoluties en privilege- en keurboeken tot het stadsarchief. Onze tijd is echter be
perkt. Ik verwacht niet dat onze vragen vandaag reeds worden opgelost. Maar wellicht
kan op een aantal punten overeenstemming worden bereikt als uit deze bijeenkomst een
regelmatig contact overblijft.
A. P. A. M. Spijkers
5 Zie A. C. Kersbergen, bespreking van W. E. Smelt, Het oud-archief van de gemeente
Zutphen, N.A.B. 49 blz. 151 en W. S. Unger, bespreking van D. P. M. Graswinckel, Het oud
archief der gemeente Arnhem, ibidem blz. 156. Voorts H. Uil in zijn verantwoording van de
Inventaris van het archief van de stad Goes (1267) 1449-1851 (1927) (Goes, 1980). Vgl. ook
par. 11, 12 en 50 van de Handleiding.
[56]
Samenvatting van de discussie die ontstond naar aanleiding van de
voordrachten van Van Maanen en Spijkers. De discussie werd geleid
door drs. F. C. Berkenvelder
Wat moet verstaan worden onder de term Oud-Stadsarchief?
Bordewijk vraagt zich af of in de aankondiging niet beter had kunnen staan: inventari
satie stadsarchief van vóór 18....
Hebben we eigenlijk wel met één archief te maken of met meerdere archieven? Moet je
niet spreken van stedelijke archieven? Voor Schouten gaat het om één corpus waar alles
inclusief de rechterlijke archieven blijven. Hij is daarom ook voorstander van een inde
ling algemeen-bijzonder. Een onderverdeling in meerdere archieven acht hij ver
warrend. Men dient eerst het materiaal te beschrijven en pas daarna blijkt de organisa
tie. Het gevaar bestaat dat de inventarisator uitgaat van een achteraf door hem gere
construeerde organisatie om vervolgens daar de stukken in onder te brengen. De
archiefvormer maakte dat onderscheid niet.
Van Maanen zet uiteen dat naast inzicht in de bestuurlijke organisatie ook inzicht in de
ambtelijke organisatie van belang is alvorens tot een indeling te komen. In Leiden
spreekt hij over stadsarchief (enkelvoud), maar het stadsarchief wordt gevormd
door/bestaat uit zes afzonderlijke archieven, te weten:
I. Archief van de colleges van algemeen en dagelijks bestuur (vroedschap, burge
meesters, gerecht met secretaris en ondersecretaris).
II. Archief van de vierschaar (schout, schepenen met griffier).
III. Archief van de royeermeesters (een soort accountantsdienst, die de rekeningen af-
hoorde, met ondersecretaris).
IV. Archief van de tresorier ordinaris (ontvanger).
V. Archief van de tresorier extra-ordinaris (openbare werken).
VI. Archief van de gedeputeerden ter dagvaart.
Hij beschouwt het 'stadsarchief' als een eenheid, gevormd door een gedifferentieerd
bestuur en ambtelijk apparaat. Het stadsarchief zou als een fonds beschouwd kunnen
worden, bestaande uit meerdere archieven.
Indeling Algemeen/Bijzonder en/of onderscheiding naar archiefvormende instanties
Spijkers legt uit dat de indeling algemeen/bijzonder die in veel inventarissen gehanteerd
wordt niet tegenover de indeling geplaatst moet worden van bij voorbeeld Utrecht,
Gouda of Rotterdam waar een groot aantal archiefvormende instanties wordt onder
scheiden. De indeling algemeen/bijzonder kan ook in het laatste geval teruggevonden
worden in ieder van de afzonderlijke archieven. Bij de vergelijking van de inventaris
schema's staat de indeling algemeen/bijzonder als hoofdindeling van het stadsarchief
als geheel echter wel degelijk tegenover een onderverdeling in kleinere archieven.
Hij vindt wel dat er erg voorzichtig omgesprongen moet worden met het creëren van
aparte archieven.
[57]