inventarissen dan zijn er onderling toch grote verschillen die niet alleen verklaard kun
nen worden uit het feit dat iedere stad zijn eigen bestuursinrichting had. Gelijke zaken
zouden ook gelijk behandeld moeten worden. Dit komt de bruikbaarheid van inventa
rissen immers ten goede.
De gesignaleerde verschillen in opzet van inventarissen komen voor een deel voort uit
een verschillende interpretatie van begrippen uit Handleiding en Archiefterminologie1.
De archiefterminologie spreekt over een archief als het geheel der bescheiden ambtshal
ve ontvangen of opgemaakt door een bestuur of zelfstandig handelend functionaris. De
vraag is nu: wanneer is de zelfstandigheid groot genoeg om van eigen archiefvorming te
kunnen spreken?
Opvallend is dat het nieuwe concept het begrip instelling hanteert. Voor de behandeling
van archiefbescheiden van een ondergeschikte functionaris of commissie wordt verwe
zen naar enkele paragrafen van de Handleiding, waarmee echter de zaak niet veel dui
delijker wordt2.
Tot wat voor verschillen een en ander in inventarissen kan leiden zal ik met enkele voor
beelden verduidelijken, waarbij het er mij niet om gaat kritiek te leveren op deze of ge
ne inventaris.
Beginnen we met een vergelijking van de hoofdindeling.
Veel inventarissen b.v. die van Alkmaar, Goes, Kampen, Sittard kennen als belang
rijkste onderscheiding, stukken van algemene aard - stukken betreffende bijzondere
onderwerpen. Impliciet gebeurde dat ook bij die van Arnhem, Nijmegen en Zutphen,
voorop de resolutiën en bijbehorende stukken dan de keuren, ordonnanties en publica
ties vervolgens de rubrieken.
In het geval van Arnhem worden nog van het eigenlijke stadsarchief onderscheiden de
archieven van de gezworen gemeente en van de grondvergaderingen. Oudere inventaris
sen daarentegen, zoals die van Utrecht, maar ook Gouda en Rotterdam, onderscheiden
een groot aantal archiefvormende instanties ieder met hun eigen archief.
Ik laat buiten beschouwing die oudere inventarissen waar de hoofdindeling gemaakt is
naar een ongelijksoortige maatstaf: rubrieken afgewisseld door categorieën van stuk
ken of zelfs een archief opgenomen in een rubriek3.
Het verschil in opzet is niet verklaarbaar doordat Utrecht, Gouda of Rotterdam een
veel gedifferentieerder bestuursorganisatie zouden hebben gekend. In het ene geval
worden de stadsrekeningen (van tresoriers, rentmeesters of kameraars) opgenomen in
het hoofdarchief, in het andere geval worden de comptabelen als zelfstandige archief
vormers aangemerkt. Hetzelfde kan gezegd worden van de archiefbescheiden van de
stadsfabriek.
1 M.n. de definities van archief, structuurbeginsel en methode van ordening naar organisatie.
2 S. Muller Fz., J. A. Feith en R. Fruin, Handleiding voor het ordenen en beschrijven van ar
chieven, par. 54 en 55.
3 Zie bijv. de inhoudsopgave van: H. Hanssen, Inventaris van het oud-archief der stad, munici-
paliteit en gemeente Venlo (Venlo, 1919) en G. H. Kurtz, bespreking van J. C. Overvoorde en
J. W. Verburgt, Inventaris en regesten van het archief der secretarie van de stad Leiden,
N.A.B. 45 blz. 86.
Nog een ander voorbeeld betreft de stukken van commissies. Ik bedoel niet commissies
ad hoe waarvan de stukken zonder bezwaar kunnen worden opgenomen in het archief
van centrale bestuurscolleges, maar de commissies waaraan voor langere tijd een be
paalde taak was gedelegeerd. Collega Van Maanen heeft die als tweede categorie ge
noemd.
In Gouda hebben de commissarissen van de trekvaart naar Amsterdam hun eigen ar
chief. In Alkmaar zijn de notulen en verbalen van de beheerscommissie (volgens de
Handleiding toch het kenmerk van zelfstandigheid) opgenomen in de rubriek Trekvaar
ten.
In de verantwoording van de inventaris van Rotterdam staat dat een aantal commissies
en instellingen nauwelijks aan archiefvorming is toegekomen, zodat hun stukken steeds
met het hoofdarchief vermengd zijn geweest. Hieruit blijkt de moeilijkheid waarmee de
inventarisator wordt geconfronteerd bij de toewijzing van stukken aan het hoofd
archief dan wel aan het commissie-archief. De omstandigheid dat een functionaris of
commissie met een bepaalde taak is belast wil immers niet zeggen dat het stadsbestuur
zelf zich van die aangelegenheid afzijdig zou houden. Bovendien zal men ervoor moe
ten waken dat een afdeling die de naam draagt archief van functionaris X of van com
missie Y niet gaat bestaan uit stukken betreffende die functionaris of commissie.
Anderzijds is het de vraag of opname van dit soort stukken in het hoofdarchief niet te
weinig recht doet aan hun herkomst, d.w.z. hun afzonderlijke ontstaan.
Men zou zich echter op het standpunt kunnen stellen dat als de stukken van de belang
rijkste stedelijke bestuursorganen wel samen één archief vormen, zoals ook in de inven
taris van Rotterdam het geval is, hoeveel te meer dan niet de stukken van de commissies
die slechts een taak uitvoerden namens een voltallig college. Vergelijken we in dit ver
band de Rotterdamse inventaris met die van Dordrecht, dan valt op dat in de Dordtse
inventaris wordt gesproken van het archief van de vroedschap, het archief van burge-
meesteren, het archief van het gerecht, het archief van de thesaurie enz.
Wat de comité's uit de Franse tijd betreft stuit men in inventarissen op een grote varië
teit in behandeling.
In de inventaris van Alkmaar worden deze comité's gezien als voortzetting van de
bestuurscolleges uit het ancien régime zodat de registers van resoluties één serie vormen
onder één beschrijving. In inventarissen die het systeem van Arnhem volgen worden
binnen de afdeling resolutiën notulen en bijbehorende stukken verschillende perioden
onderscheiden: de magistraat tot 1795, het gemeentebestuur 1795-1802, idem 1802-
1808, enz. Kent men aan de verschillende comité's of kamers eigen archieven toe, dan is
dat niet goed denkbaar zonder in het hele archief een caesuur aan te brengen bij het jaar
17954, wat bij de Arnhemse inventaris niet het geval is.
Het is ook nog mogelijk dat b.v. de notulen van een comité van Financiën of van een
comité van Fabricage geplaatst zijn in desbetreffende rubrieken.
Een ander vraagstuk dat door de heer Van Maanen is genoemd betreft de archieven van
de stedelijke vierscharen. In de literatuur overheerst de mening dat deze een plaats zou-
4 Vgl. S. Muller Fz. Catalogus van het archief der stad Utrecht, derde afdeeling 1795-1813
(Utrecht, 1884).
[54]
[55]