Vergelijking van inventarisschema's van oude stadsarchieven In 1795 vond een verandering van competenties plaats, met grote bevoegdheden voor de Provisionele Raad en een gedecentraliseerd uitvoerend bestuur; en weer in 1808, toen juist de eenhoofdige leiding werd ingesteld en de raad zeer naar de achtergrond verdween. In de rubriek Bestuurshandelingen heb ik bij 1795 een caesuur aangebracht. Ook in 1808 wordt dat wel gedaan. Er startten in beide jaren inderdaad nieuwe series van alge mene aard, maar in het takenpakket kwam weinig verandering. Dat zou pas komen in 1816. Na twintig jaar snelle opeenvolging van bestuurlijke en administratieve verande ringen, onduidelijke toestanden en groei naar een nationale aanpak, traden per 1 janu ari 1816 nieuwe regeringsreglementen in werking, die het begin van een nieuwe tijd vormden. Een stabiele tijd op bestuurlijk gebied, zoals de historicus gelukkigerwijs achteraf kan constateren. Men begon met nieuwe series van algemene aard, maar ook b.v. op het gebied van openbare werken en militaire zaken. Rechtspraak en gemene- landsmiddelen vervielen als aktiviteiten van het stadsbestuur. Er kwam een nieuwe commissie voor fabricage en een Rekenkamer voor de financiën. Fruin en Muller7 hingen scheidingen op aan de relatie tussen stad en souvereiniteit. Zo deelde Fruin in zijn Gidsartikel van 18658 de Nederlandse geschiedenis in een Lands heerlijk tijdvak, de Republiek, en het Koninkrijk in. Met het in werking treden van de nieuwe regeringsreglementen per 1 januari 1816 begint voor hem een nieuwe periode, dit in strijd met wat neergelegd is in de archiefwet van 1918, nl. dat de stedelijke archie ven van voor 1813 overgebracht dienen te worden naar archiefbewaarplaatsen9. Ande ren pleitten weer voor 181110Op grond van de Flandleiding is 1851 een tijdlang in zwang geweest11. Maar wat veranderde er in 1813 of 1851? Namen van regerings functies of-colleges en hun samenstelling. En daarom begon dan een nieuwe serie reso luties. And that is all. Geen gevolgen voor de archiefvorming. En daar dienen we op te letten bij verandering van administratie en takenpakket. Voor Leiden geeft 1 januari 1816 niet alleen theoretisch, maar ook practisch de minste problemen, althans voor het bestuurlijk archief. Voor enkele andere onderdelen van het stadsarchief komen andere caesuren in aanmerking. Het college van royeermeesters hield in 1795 op te bestaan. De tresorier ordinaris werd per 1 januari 1812 vervangen door de receveur municipal. Ook het archief van gedeputeerden houdt in 1795 op. Hun ambtswoning aan het Buitenhof in Den Haag werd verkocht en de inboedel geveild. Teruggaande naar het begin van de Republiek blijkt ook daar in grote stadsarchieven een caesuur wenselijk. Daar speelt dezelfde problematiek. In Leiden was als eindpunt 7 Handleiding, par. 51. 8 R. Fruin, De drie tijdvakken der Nederlandsche geschiedenis, in: Robert Fruin's Verspreide geschriften, I, Den Haag 1900, blz. 46. 9 R. Fruin, De archiefwet 1918, I, Alphen aan den Rijn, 1919, blz. 46. 10 Bij voorbeeld A. R. M. Mommers, bij de bespreking van de inventaris van Hindelopen, in: NAB, 49 (1941-1943), blz. 79. Tegen 1811 en voor 1795 had Mevr. A. C. Kersbergen zich uit gesproken in NAB, 46 (1938-1939), blz. 112-114. 11 W. S. Unger, bij de bespreking van de inventaris van Arnhem, in: NAB, 49 (1941-1943), blz. 154-158. [52] van het 'secretarie-archief I' door Overvoorde en Verburgt al 3 oktober 1574 gekozen12. Er is veel voor te zeggen die datum als caesuur te handhaven; a) De opbouw van het ar chief door secretaris Van Hout vond sedertdien plaats13, parallel lopend aan de econo mische en demografische ontwikkeling van de stad, en b) de inventaris van 'secretarie I' is in druk verschenen en derhalve moeilijk terug te draaien. Het tweede gedeelte moet daarbij aansluiten. 4. Afgedwaalde stukken Een complex archief als het stadsarchief leent zich bij uitstek voor het afdwalen van stukken. Vermenging van archieven van instellingen die zich met eenzelfde taak bezig hielden was erg aanlokkelijk, en is veelvuldig voorgekomen. Degenen die het bestem mingsbeginsel willen respecteren zitten daarmee. En het lijkt me dat we dat moeten eer biedigen, ook al kost dat soms jaren werk. Immers, buiten de puur inhoudelijke infor matie uit de stukken biedt de totaliteit van een archief en het onderlinge verband van de bescheiden extra historische kennis. Herstel dus van het stadsarchief. Althans op papier14. Materieel samenvoegen van alle stukken kan een dermate arbeidsintensief karwei zijn dat de vraag naar het rendement ervan gesteld moet worden. In Leiden hebben we besloten de bestaande fondsen waarvan een gedrukte (en dus overal gemakkelijk te raadplegen en te citeren) inventaris bestaat, in tact te laten, ter wijl de afgedwaalde stukken - met een eventueel verbeterde beschrijving - zonder num mer in de inventaris van het stadsarchief worden opgenomen met vermelding van ar chief en inv.nr. Bij een dergelijke handelwijze behoeven er geen concordanties gemaakt te worden, en biedt men onderzoekers en gebruikers optimale mogelijkheden. R. C. J. van Maanen De vraagstukken die de heer Van Maanen heeft genoemd worden in de literatuur niet afdoende opgelost. We kennen allemaal de beginselen van de archivistiek. Alle inventa rissen nemen deze als uitgangspunt. Vergelijken we echter de indeling van gedrukte 12 J. C. Overvoorde, J. W. Verburgt, Archief der secretarie van de stad Leiden 1253-1575, Lei den 1937. 13 F. C. J. Ketelaar, Jan van Houts 'Registratuer', in: NAB, 84 (1980), blz. 400-412. Jan van Hout begon in deze zelfde tijd met een aparte bewaring van het rechterlijk archief (secretarie archief 1574-1851, inv. nr. 436/a, fol. 369). 14 Ook de Handleiding, par. 12 liet deze mogelijkheid open. Toepassing b.v. in H. Uil, Inventa ris van het archief van de stad Goes (1267) 1449-1851 (1927), (Goes 1980). [53]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 29