in iéder geval een plaats te krijgen in het archief. De archiefvormende instantie liet dit vaak na en het is de taak van de inventarisator dat hiaat op te vullen. Een zaak waar de spreker zelf niet achterstaat is dat onder Algemeen een plaats is inge ruimd voor de oude archiefinventaris. Archivistisch gezien is dat niet juist; het is een administratief hulpmiddel. Na stukken van Algemene aard, volgen de stukken van Bijzondere aard. In deze ru briek vallen de reglementen, ordonnaties en regelingen. Ook exemplaren van het Alge mene Reglement van 1816 en de nieuwe kerkorde van 1951 dienen hier een plaats te hebben omdat in die reglementen bepalingen staan die betrekking hebben op de plaat selijke gemeenten én omdat de nieuwe kerkorde van 1951 tot stand is gekomen mede dankzij besluiten van de plaatselijke kerkeraden. Elke wijziging in de kerkorde wordt door de kerkeraden voorbereid. Een typisch voorbeeld van de reformatorische gedachte waarbij het grondvlak via af vaardigingen beslist. Voorts treft men onder stukken van bijzondere aard aan de lijsten van de stemgerech tigde lidmaten. Daarbij onderscheidt men de lijsten voor verkiezing van de kerkeraad via een kiescollege en de lijsten voor de verkiezing van de notabelen en kerkvoogden. In het laatste geval behoren dergelijke lijsten thuis in het archief van de kerkvoogdij. Onder de stukken met betrekking tot de orde van de dienst zouden ook de preken kun nen vallen want de predikant preekt in opdracht van de kerkeraad, maar hierover kan ook anders worden gedacht, nl. dat de predikant zijn preek slechts voor eigen gebruik heeft geschreven. Toch treft men soms preken aan onder de (nagelaten) stukken van een predikant en dan kunnen ze, als ze gedrukt zijn, als aanhangsel in de bibliotheek, of in geschreven vorm, als aanhangsel van het archief, opgeborgen worden. Dan komen we bij het archief van het college van diakenen. Dit kan een afzonderlijk archief zijn maar dat behoeft niet het geval te zijn (in ieder ge val wél als de diakenen niet alleen als leden van de kerkeraad doch ook als afzonderlijk college vergaderen en notuleren). Ook hier een onderverdeling in stukken van algemene en van bijzondere, diakonale, aard. In Algemeen eerst de stukken inzake het beheer van bezittingen. Daarin na de reglementen eerst de stukken van de armenzorg en maatschappelijk werk en daarna van beheer van de bezittingen. Men zou dat ook om kunnen draaien en net als bij de kerkvoogdij - eerst de stukken met betrekking tot de bezittingen noemen en daarna de stukken die betrekking hebben op datgene wat er mee gedaan werd. Idea listisch gedacht kun je ook verdedigen dat het de taak was van de diakonie om hulp te verlenen en dat de middelen daaraan ondergeschikt zijn. In de praktijk is het toch wel zo dat de diakonieën eerst veel geld en bezittingen bijeen brachten. Meestal zijn de dia- konieën rijk en de kerkvoogdijen arm. Ten aanzien van het archief van de kerkvoogden en/of kerkmeesters, zou men een scheiding kunnen maken tussen het archief van de kerkmeesters, dus tot 1798, en dat van de kerkvoogden. De kerkvoogdijen zijn meestal pas in 1820 ingesteld, maar veel bescheiden lopen door zodat een scheiding eigenlijk te theoretisch zou zijn. Onder de gedeponeerde archieven vindt men in de eerste plaats het archief van de commissie ter behartiging van de belangen van de hervormde gemeente. (Ook andere benamingen zijn mogelijk). Dat is een college dat tussen dat van de kerkmeesters en kerkvoogden instaat. Tot zover het schema. Daarom willen we nog enkele opmerkingen toevoegen. Door de archiefdienst van de Nederlandse Hervormde Kerk wordt op een bepaalde manier ge nummerd. Om te accentueren dat het aparte archieven zijn, beginnen we elk nieuw ar chief met een nieuw honderdtal. Dus het archief van de diakonie met 101, dat van de kerkvoogdij met 201 en eventueel gedeponeerde archieven met 301Een voordeel is ook dat later gemakkelijker aanvullingen bij het betreffende archief kunnen worden ge voegd en men niet met a, b, en c nummers behoeft te werken. Tot slot nog iets over de inleiding bij een inventaris. Deze is bedoeld om in te leiden in datgene wat de gebruiker wel en niet in het archief kan vinden. Er dient dus iets opge nomen te worden over de geschiedenis van de gemeente, eventueel iets over de predi kanten. Als bijlage op de inleiding, niet als bijlage op de inventaris, kan een predikan tenlij st opgenomen worden. Voorts dient men iets te zeggen over andere bronnen waar men gegevens kan vinden over de gemeente. Natuurlijk komen daarvoor in aanmerking de kerkmeestersrekeningen die zich meestal bevinden in de archieven van de burgerlijke gemeenten, gegevens over de geschiedenis van de gemeente in het archief van de classis, zeker van voor 1816 omdat toen allerlei zaken verder werden behandeld in de classicale vergadering. Men moet dus aangeven tot welke classes de gemeente behoord heeft. Discussie In de nu volgende discussie wordt nog eens benadrukt dat het schema een richtlijn is, geen voorschrift. Van der Ploeg vraagt zich af wat te doen met archieven van diakonale instellingen die nadien ondergebracht zijn in een stichting. Als de diakonie bij voorbeeld het weeshuis in een stichting heeft ondergebracht die meerdere geldschieters kent, dan heeft het daarmee ook de rechten en plichten overgedragen en behoort het archief overgedragen te worden. In de praktijk verdient het vaak de voorkeur dit niet te adviseren en te vra gen het archief af te sluiten zodat het als gedeponeerd archief bij het archief van de her vormde gemeente is onder te brengen; met het recht op fotokopieën van stukken die voor het beleid nog van belang zijn. Juridisch staat men echter zwak. Wartena vraagt zich af waar de processtukken uit de tijd van de doleantie een plaats moeten hebben. Van Dooren vergelijkt ze met de processtukken uit het einde van de 18de eeuw over het beheer van de kerkelijke goederen. Deze plaatst hij onder algemeen. Analoog kan dat met de doleantiestukken ook gebeuren: onder algemeen: stukken be treffende de doleantie. Voorts maakt Wartena gewag van het instituut provisorie dat hij in de Achterhoek tegenkomt, naast de diakonie. De provisorieën beschikten over meer financiën en stonden tot 1798 onder toezicht van de overheid. In de 18de eeuw zijn de provisoren gelijk aan de diakenen. In de 19de eeuw smelt de provisorie samen met de diakonie van de hervormde kerk. Van Dooren heeft dit college in West- Nederland niet aangetroffen. Den Teuling wijst erop dat rond de stukken betreffende schenkingen en legaten onder [31] [30]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 18