Inleiding van dr. Y.M. Donkersloot-de Vrij
Tijdens een bijeenkomst van de V.A.N., gehouden te Eindhoven op donderdag 18 fe
bruari 1982 werd een inleiding gehouden door mevrouw dr. Marijke Donkersloot-de
Vrij over haar dissertatie: 'Topografische kaarten van Nederland vóór 1750. Hand-
getekende en gedrukte kaarten in de Nederlandse Rijksarchieven.'
De inleiding had ongeveer de volgende inhoud. Het besefis doorgedrongen dat volledi
ge ontsluiting van bewaard gebleven kaarten en atlassen zeer gewenst is. De laatste de
cennia zijn vele publicaties op dit gebied verschenen, zoals gidsen voor kaartenverza
melingen, kaartencatalogi, archiefinventarissen met afzonderlijke kaartenlijsten, kar-
tobibliografieën, catalogi van kaartententoonstellingen, facsimile uitgaven van oude
kaarten, enz. De eerste activiteiten op dit gebied dateren al uit de vorige eeuw. Van J.T.
Bodel Nyenhuis verscheen in 1839 de 'Beredenerende lijst van de kaarten der provincie
Utrecht in het algemeen (onder den schrijver dezes berustende)'.
Ook nog in de vorige eeuw verschenen de werken van P.A. Leupe en J.H. Hingman.
Hoewel deze publicaties niet meer voldoen aan de eisen die tegenwoordig aan kaarten
catalogi worden gesteld zijn deze werken nog steeds in gebruik omdat nog geen verbe
terde versies zijn gemaakt. Er bestonden geen algemeen geaccepteerde regels voor het
beschrijven van kartografische materialen. Daarom ging iedereen volgens een eigen me
thode te werk. Die situatie is nog zo, hoewel er uitzicht is op Nederlandse regels voor
kaartbeschrijvingen, opgesteld door een FOBID-commissie. Van de vele kaartverzame
lingen die Nederland rijk is, is maar een klein percentage volledig beschreven. Hiervan
zijn lang niet altijd gedrukte catalogi uitgegeven. Dit is geen bevredigende situatie.
Deze gedachte is de drijfveer geweest voor prof. Koeman om een inventariserend on
derzoek te doen naar de kaartenverzamelingen in ons land. De resultaten hiervan zijn
neergelegd in zijn proefschrift: 'Collections of Maps and Atlases in the Netherlands.
Their history and present state.' (Leiden, 1961).
In 1963 publiceerde Koeman: 'Handleiding voor de studie van de topografische kaarten
van Nederland, 1750-1850.' (Groningen, 1963). De studie van mevr. Donkersloot werd
opgezet om de topografische kaarten uit de periode vóór 1750 beter toegankelij k te maken.
In dit werk zijn de kaarten als volgt verdeeld:
1. Kaarten die dienst deden bij juridische kwesties.
2. Algemene topografische overzichtskaarten.
3. Civiel- en cultuurtechnische kaarten.
4. Pré-kadastrale kaarten.
5. Militaire kaarten.
[108]
Vervolgens gaf mevr. Donkersloot een exposé over haar dissertatie. Dit werk wordt el
ders in dit nummer besproken door dr. A.J. Kölker. Er zal hier niet verder op worden
ingegaan.
Verschillen in opvattingen van spreekster en toehoorders kwamen vooral duidelijk naar
voren toen gesproken werd over volledige ontsluiting. Het instemmende gemompel ver
stomde even om daarna aan te zwellen toen vermeld werd dat we hieronder dienen te
verstaan het in druk verschijnen van catalogi. Ongetwijfeld dachten velen van ons dit
begrip een andere betekenis toe.
Inderdaad zullen er binnenkort regels worden gepubliceerd voor het beschrijven van
kartografische documenten. De door mevr. Donkersloot genoemde FOBID-commissie
werkt aan een vertaling en annotatie van de I.S.B.D.(C.M.). (International Standard
Bibliographic Description for Cartographic Materials.) Deze I.S.B.D.(C.M.) verscheen
in 1977 als product van een I.F.L.A.-werkgroep. (International Federation of Library
Associations and Institutions.) Binnenkort zullen we dus kunnen beschikken over lan
delijke regels die gebaseerd zijn op internationale afspraken. Een grote uniformiteit in
de opzet van de beschrijvingen kunnen we dan verwachten. Dit is een goede zaak, zelfs
een noodzaak als we in de toekomst willen automatiseren.
Het is al tien jaren geleden dat de 'Commissie Scherft' rapporteerde over het beheer der
kaartencollecties in de Rijksarchiefbewaarplaatsen. (Archievenblad 1972, blz. 176-188).
In dit rapport wordt gesteld dat de volgorde van de fichekaarten bijvoorbeeld topogra-
fisch-chronologisch kan zijn. Probeert u het eens en u zult ontdekken dat het niet zo
simpel is. Dat wisten ook de leden van de Commissie Scherft. Even verder in het rap
port lees ik: 'Als gevolg van een en ander verkeert de archivaris aanvankelijk in onwe
tendheid over de aanwezige voetangels en klemmen en zal hij zich, eenmaal daarmee
geconfronteerd, liever op vertrouwder terrein begeven, waar trouwens al meer dan ge
noeg te doen is.' Waar liggen de voetangels en klemmen? In de eerste plaats zullen we
voor archiefkaarten een uitgebreide thematische ingang nodig hebben. Dit wordt moei
lijk als we bedenken dat vele kaarten niet zelfstandig zijn en de oorspronkelijke plaats
in het archief vaak moeilijk, soms helemaal niet te vinden is. Het maken van een ingang
op regio, stadsgedeelte of andere kleine geografische eenheden levert ook al grote moei
lijkheden op. Vaak is een in kaart gebracht gebied niet onder een toponym te vangen of
komen vele toponymen in aanmerking. Kaartgrenzen hebben de eigenschap alle
bestaande geografische grenzen te overschrijden. Bladwijzerkaarten werken niet meer
als we van een te klein gebied te veel kaarten hebben, zoals dat bij de meeste gemeente
archieven het geval is. Vele manuscriptkaarten hebben geen titel. Natuurlijk kunnen we
wel voor een ingang op titel één bedenken met een beschrijvende tekst, maar de uit
komst hiervan blijft subjectief. Tot slot zullen we ervaren dat het aantal fiches in onze
ingang op auteur voor een groot deel gealfabetiseerd zal worden op 'anoniem'. Hier ligt
de kern van het probleem. Wetenschappers uit de geografische hoek willen kaarten toe
gankelijk maken. Wij in de archiefwereld willen de in kartografisch materiaal opgesla
gen kennis ter beschikking hebben en nu wordt de opgave gecompliceerder en de bete
kenis van het begrip 'volledige ontsluiting' duidelijker. Als u deze bewering bevestigd
wilt zien kijk dan maar naar de ingangen bij de werken van mevr. dr. Donkersloot en
prof. Koeman, hierboven genoemd.
[109]