kaartencollecties. Opmerkelijk is de explosieve groei van de verzamelingen die voor heel
de rijksarchiefdienst in 1961 geschat werd op 71.288, maar in 1979 reeds op 185.180(ver-
der gespecificeerd in tabel 1, blz. 20). Ook blijft ze even stilstaan bij de beschrijving, ca
talogisering en berging met tussen neus en lippen door niet alleen enige kritische aanteke
ningen en opmerkingen, maar ook belangrijke tips voor ons archivarissen.
Een volgend hoofdstuk (blz. 23-50) gaat over de kartering in Nederland vóór 1750 Het
is geen algemene geschiedenis van de Nederlandse kartografie, maar een thematisch-
chronologische behandeling van de kaarten en kaartboeken die in het 4e hoofdstuk be-
schreven worden. Achtereenvolgens bespreekt zij dan:
1. Kaarten die dienst deden bij juridische kwesties, proceskaarten en kaarten betref
fende grensregelingen.
2. Algemene topografische overzichtskaarten, zowel van het gehele land als van de
provincies en gewesten, van waterschappen, polders, droogmakerijen en bedijkin-
gen, die af en toe ook als wandkaart voorkomen.
3. Civiel- en cultuurtechnische kaarten, die tot stand gekomen zijn n.a.v. civiel- en cul
tuurtechnische werken zoals landontginning, vervening, wegaanleg, kustverdedi
ging, landaanwinning (N.B. ook hier weer bedijking en droogmakerijen), riviercor
recties en afwatering als aanleg van dammen, sluizen, kanalen etc.
4. Pre-kadastrale kaarten t.b.v. de grondboekhoudingen van grote omvang. Gaat het
om kaartboeken en kaartseries dan houden deze vaak verband met de oude admi
nistratie van institutioneel grondbezit: goederen van abdijen, kloosters en kapittels
of met verdeling van dijklasten, waterschapsbelasting en verponding.
5. Militaire kaarten, niet alleen overzichtskaarten zoals de reeds vermelde kaarten van
Christian's Grooten in opdracht van Philips II of de kaart van Noord Holland van
Joost Jansz Beeldsnijder in opdracht van Alva (1575), maar ook kaarten van fortifi
caties en inundatiegebieden en kaarten van militaire operaties.
Na deze thematisch-chronologische behandeling gaat schrijfster uitvoerig in op kaart-
makers, landmeters-kaarttekenaars, registratie van landmeters en geeft zij per provin
cie de voornaamste bronnen voor dergelijk onderzoek (blz. 42-50). Met 46 reproducties
(5 in kleur) besluit zij het eerste deel.
Verweg het belangrijkste onderdeel van deze dissertatie volgt dan in het 2e deel of
hoofdstuk IV (blz. 53-174). Het bevat de beschrijving van 826 kaarten (plus de onge
nummerde reeds vermelde kaarten van Jacob van Deventer en Christiaan's Grooten) en
kaartboeken. De beschrijvingen worden geprojecteerd tegen 27 blad wij zerkaarten'
d w.z. overzichtskaarten van Nederland of een gedeelte daarvan (schaal 1 500.000 en 1
250.000) met daarop ingetekend de kaders van de beschreven kaarten. Na een English
Summary (blz. 175-177) en een opgave van literatuur (blz. 178-186) volgt nog een reper
torium van kaartmakers, landmeters, uitgevers etc. dat van alle voorkomende personen
nog enige biografische bijzonderheden vermeldt tesamen met de nummers van de kaar-
enof aartboeken waaraan zjj jn een Qf and£re yorm hebben meegewerkt 18?_
w!' f4'tfenuZaken- en Personenregister (blz. 218-222) en een curriculum vitae (blz
223) sluit dit boek.
Omtrent de door B. van 't Hoff opgestelde 'Regels voor het beschrijven van kaarten in
archieven gepubliceerd in het Nederlands Archievenblad 1952/53 blz. 58 e.v., moest
[252]
mevrouw Donkersloot constateren dat deze regels in de rijksarchieven nauwelijks toe
passing hadden gevonden in de periode van haar onderzoek bijna 20 jaar later, van
1970-1972! Zij moest zelfs constateren 'De wijze waarop de kaarten in de diverse rijks
archieven zijn beschreven gaf niet direct aanleiding tot navolging. Men werkt er nog
veelal met oude, gebrekkige beschrijvingen van het kaartenbestand'. Overigens is dit
niet zo verwonderlijk en zeker ook niet exclusief voor de rijksarchiefdienst, wanneer we
zien hoe soms ook zeer belangrijke archieven alleen nog maar te raadplegen zijn via een
zeer verouderde en op vele punten achterhaalde archiefinventaris.
Zij zat dus met het feit dat algemeen geaccepteerde regels niet bestonden en ook nu nog
in discussie zijn. Zij heeft dus zelf een systeem moeten opzetten en dit consequent door
voeren. Zo is zij gekomen tot de volgende elementen van beschrijving, vermeld achter
het inventarisatienummer en na de verwijzing naar de bladwijzerkaart:
1. Titel van de kaart, d.w.z. omschrijving van het afgebeelde gebied, vermeld op de
kaart, eventueel in afgekorte vorm aangehaald of bij ontbreken hiervan een moder
ne omschrijving tussen teksthaken.
2. Auteurs, uitgevers en jaartallen, zo volledig mogelijk. Als voorbeeld nr. 146, een
kaart van de Wormer: 'gemeten en verkaveld door Reijer Corneliss., Pieter Vander
Meersch, Dirck Gerritsz. Langedijck en Jan Jansz. Backer in 1626; gegraveerd door
L. van Teylingen in 1627 en verbeterd door A. Deur in 1668.'
3. Kaartuiterlijk. Mevrouw Donkersloot gaat er van uit dat een kaart op papier ge
drukt is. Indien dit echter op perkament, linnen of zijde is geborduurd dan wordt
het afzonderlijk vermeld. Ook belangrijke beschadigingen worden opgegeven.
Bij manuscriptkaarten wordt tevens vermeld of ze gekleurd zijn. Gedrukte kaarten
zijn veelal later ingekleurd ter verfraaiing zonder daarmede de topografische infor
matie te vergroten. Tenslotte wordt hier ook vermeld of een kaart uit één of meer
bladen bestaat.
4. Afmetingen, schaal en oriëntatie. Wat betreft de afmetingen, hier wordt alleen de
hoogte en breedte van de buitenste omlijning gegeven. In geval deze omlijning ont
breekt, zoals vaak bij manuscriptkaarten, dan worden de maten van het blad ver
meld. Losse decoratie-bladen die we vaak bij wandkaarten aantreffen worden niet
meegerekend omdat ze niet wezenlijk tot het kaartbeeld behoren.
Moeilijker is de schaalaanduiding. Om te komen tot een uniforme kaartbeschrijving
en om vergelijken gemakkelijker te maken heeft schrijfster de schaal van de kaart
op moderne wijze door een afgerond verhoudingsgetal aangegeven. Deze bereke
ning vond plaats door omrekening van de oude schaalaanduiding (die jammer ge
noeg niet vermeld wordt) of door vergelijking van de afstanden op de oude kaart
met die op een moderne, van schaal voorziene kaart. Opmerkingen die de meetkun
dige betrouwbaarheid van de auteur dubieus maken zijn bijv. 'in mistich weder ge-
maeckt', 'dese kaert ten deel door gissinge gemacket', 'deze kaert naar den oogen-
schijn sonder maat gemaackt' en tenslotte deze zeer bijzondere 'dese kaert is ge-
mackt te perd sittende sonder aff te staen doer dien den landmeter gequets was'.
De oriëntatie is bij de beschrijving gegeven door te vermelden waar het noorden zich
bevindt.
[253]