ge, luidende: 'Het zal duidelijk zijn dat wij niet twijfelen aan het bestaan van een palts
te Nijmegen vóór Frederik Barbarossa. Ook een onlangs verschenen publicatie, waarin
hardnekkig getracht wordt in alle door ons genoemde nummers tot ca. 1050 Noyon in
plaats van Nijmegen te zien, heeft ons niet overtuigd.' Waarna een verwijzing volgt
naar het boek Holle Boomstammen van collega Albert Delahaye. Het bronnenboek
moet dus kennelijk het bewijs leveren dat de opgesomde stukken wel degelijk op Nij
megen betrekking hebben. Enfin, ik heb het eens doorgebladerd en me verbijsterd afge
vraagd wat een mens daar nu mee aan moet. Het gaat toch niet aan uit oorkonden en
kronieken één of twee zinnetjes (of zelfs alleen de datumregel) te grabbelen waarin van
'Noviomagus' of een variant daarvan sprake is en boven dit fragmentje met vette letters
'Nijmegen' te laten drukken. Ik dacht namelijk dat dit nu juist bewezen moet worden,
aangezien de vraag of 'Noviomagus' moet worden opgevat als 'Nijmegen' dan wel als
'Noyon' exact de kwestie is waar het in deze om gaat. Zijnde overigens een kwestie, die
niet van vandaag of gisteren is, maar die als ik me wel herinner omstreeks 1955 ook al
actueel was. Dit Bronnenboek toont m.i. aan dat men in zo'n kleine 30 jaar weinig is
opgeschoten, want het bewijst helemaal niets. De auteurs kunnen nu wel verklaren dat
ze alles nauwkeurig hebben onderzocht en gecontroleerd, maar sommige mensen-ar
chivarissen b.v.-zien liever de gegevens in hun context, hetgeen des te klemmender
wordt als ik constateer dat Leupen en Thissen graaf Floris IV in 1234 te Nijmegen in
een tournooi laten sneven, terwijl ik op de lagere school reeds vernam dat dit betreu
renswaardig ongeval te Noyon in Picardië plaatsgreep.
Wij hebben in Alkmaar ook een dergelijke kwestie gehad. In de thans verouderde bron
nenpublicaties worden namelijk Alcmer en Alsmer herhaaldelijk door elkaar gehaald.
Het is duidelijk dat er eerst van geschiedschrijving sprake kon zijn toen deze onduide
lijkheid uit de wereld was geholpen. Hetzelfde zou uiteraard te Nijmegen moeten ge
beuren, n.l. alle teksten, waarin Noviomagus en deszelfs varianten voorkomen, bij el
kaar nemen en vervolgens bekijken tot welke conclusie dit leidt. En als men dan vóór
pakweg 1100 niets overhoudt, tja, dan is dat jammer, maar een stad is meer gebaat bij
de historische waarheid dan bij fabels. Maar hoe het ook zij, het bronnenboek had al
thans dit gunstig effect op mij, dat ik besloot Holle Boomstammen te lezen, zodat een
verregende zeilvacantie toch nog gezellig werd. Tevens stond het voor mij vast dat dit
ondermaatse Nijmeegse muisje een staartje zou krijgen.
Albert Delahaye is een merkwaardig man. Ik ontmoette hem meer dan dertig jaar gele
den en in Brabant waren we vijf jaar collega's, en al die jaren heeft hij zijn eenzaam ge
vecht gevoerd. Ik heb me er altijd aan geërgerd als ik hem een maniak, fantast, war
hoofd, onwetenschappelijke knoeier, gek enz. enz. hoorde noemen, want dit beeld
klopt om verschillende redenen niet. Collega Delahaye is een zachtmoedig man met een
groot gevoel voor humor (en dus verre van een verbeten chagrijn), die met een voor mij
onbegrijpelijk geduld decennialang onvoorstelbare beledigingen heeft ondergaan van
wege het feit dat hij zich permitteerde een afwijkende historische visie te hebben. Daar
naast is hij een voortreffelijk archivaris, die keihard heeft gewerkt om de archieven van
zijn streekarchivariaat toegankelijk te maken. Hij heeft een aantal uitstekende inventa
rissen op zijn naam staan en verder heeft hij ook andere historische studies geschreven.
Het lijkt me dan ook uitgesloten dat iemand, die als archivaris getoond heeft nauwkeu-
rig, methodisch en integer te werken, zijn goede naam op het spel zal zetten door in de
Noviomagus-kwestie maar wat aan te rommelen. Ik heb ongeveer hetzelfde gezegd in
een interview in het te Alkmaar verschijnend Stadsblad van 8 september 1981 naar aan
leiding van het televisieprogramma over Holle Boomstammen. En ik wil het in deze
kring best herhalen, al was het alleen maar om te voorkomen dat de jonge jeugd, die
zoals wij weten tot ijdelheid, lichtvoetigheid en snel oordelen geneigd is, zich dingen in
het hoofd haalt.
Ik weet te weinig van de vroege middeleeuwen om te kunnen beoordelen of Delahaye
gelijk heeft als hij stelt dat de vaderlandse geschiedenis tot aan ongeveer het jaar 1000
herschreven moet worden, aangezien de meeste gegevens uit die periode niet op Neder
land, maar op Noord-Frankrijk betrekking hebben. Na het boek Holle Boomstammen
gelezen te hebben kan ik als archivaris echter wél concluderen dat Delahaye over een
enorme feitenkennis beschikt, dat hij zijn bronnen vakkundig behandelt en dat zijn be
toog logisch in elkaar zit. Verder doet hij op het gebied van de archeologie, naamkunde
en historische geografie een aantal suggesties, die elke vakman zich behoort aan te trek
ken. Ook al zouden zijn stellingen stuk voor stuk onwaar zijn (wat ik niet geloof), dan
nog verdient deze man, die decennialang de verschillende wetenschappen diepgaand
heeft bestudeerd en talrijke nieuwe gegevens heeft aangedragen, onze hoogachting en
respect.
En nu is dan De Bisschop van Nijmegen verschenen. Ik moet bekennen dat ik het boek
met ontzetting heb gelezen. Niet omdat de samensteller van het Bronnenboek van Nij
megen (dr. P. Leupen) een flessentrekker, oplichter en bedrieger wordt genoemd en de
heren van de 'Club van Nijmegen' alias de 'Paladijnen van de Palts' eveneens weinig
vleiend worden bejegend, maar omdat Delahaye m.i. overtuigend aantoont dat dit
bronnenboek nog veel ondermaatser is dan ik me als leek voorstelde. Het wordt dan
ook met een overvloed aan bewijsmateriaal weggeschreven op een wijze, zoals nog zel
den in Nederland is vertoond. Men kan van mening verschillen over de vraag, of dit op
zo'n genadeloze en honende manier moest gebeuren, doch tevens zal elke wetenschap
per moeten beamen dat het bronnenboek een afstraffing verdiende. Een historicus kan
nu eenmaal niet uit de bronnen pakken wat hem belieft en essentiële gegevens straal ne
geren omdat ze niet in het beeld passen; noch kan hij gegevens, welke altijd op Nijme
gen zijn betrokken, zonder opgaaf van reden laten vallen3. Het kan dan ook niet an
ders, of de lezer moet wel de indruk krijgen dat de bedoeling om de Karolingische my
the te redden voorop heeft gestaan, zodat dit bronnenboek met objectief bronnen
onderzoek weinig te maken heeft.
3 Toen ik dit verhaal geschreven had was mij niet bekend dat mr. Caspar van Heel het boek Holle
Boomstammen zou bespreken (zie hiervoor biz. 235-242). Van Heel was zo vriendelijk mij een
copie van zijn drukproef toe te zenden, waarvoor mijn hartelijke dank. Ik ben het niet met Van
Heel eens als hij Leupen in bescherming neemt door het voor te stellen alsof het vanzelf
sprekend is dat deze de bronnen, welke altijd op Nijmegen betrokken zijn, zonder opgave van
redenen weglaat. Men had toch op z'n minst een verantwoording mogen verwachten! Indien dit
in het Bronnenboek niet mogelijk was, dan bewijst dit alleen maar dat in een zwaarwegende
historische kwestie als de onderhavige het Bronnenboek een ondeugdelijk instrument is.
[245]
[244]