Philips Willem van Johan Brouwer aanvankelijk door sommigen is opgevat als bron
nenuitgave, hoewel dat zeker niet de bedoeling van de schrijver is geweest.20
Het zal na dit alles duidelijk zijn dat wie egodocumenten als historische bron wil gebrui
ken 'ad fontes' zal moeten gaan. Raadpleging van de originele manuscripten zal ook
wanneer ze uitgegeven zijn, nodig blijven. Nu zijn egodocumenten maar al te vaak ver
stopte bronnen. Voor de niet-uitgegeven egodocumenten ontbreekt thans nog elke in
gang op het materiaal. Egodocumenten die berusten in Nederlandse bibliotheken en ar
chiefbewaarplaatsen zijn hierdoor slecht toegankelijk voor historisch onderzoek. Ze
berusten verspreid over familie-, huis- en persoonlijke archieven. Vaak is het verband
met een archief verbroken en zijn ze terecht gekomen in collecties 'aanwinsten' of
'handschriften' van archiefdiensten, bibliotheken of andere documentatiecentra. Van
dergelijke archieven en collecties bestaan in de meeste gevallen geen gedrukte inventa
rissen of catalogi. Vaak zijn dergelijke bestanden slechts toegankelijk via plaatsingslijs
ten of standcatalogi, soms zelfs dat niet. Aanvankelijk werden familiearchieven in de
archiefwetenschap zelfs niet als archief, maar als collectie beschouwd. Dit was een vrij
brief om de inhoud ervan over vele archiefdiensten en bibliotheken te verspreiden.
Een bijkomend probleem is, dat egodocumenten meer dan eens in verschillende af
schriften bewaard zijn. Ook komt het voor dat één dagboek in fragmenten verspreid is
geraakt over verschillende instellingen. Egodocumenten bevinden zich dus in die collec
ties die door archiefdiensten en bibliotheken stiefmoederlijk bedeeld worden. Het wekt
dan ook geen verwondering dat sommige belangrijke, onuitgegeven dagboeken spoor
loos verdwenen zijn, zoals dat van Jan Wagenaar op het Gemeentearchief van Amster
dam (nog aanwezig in 1914).
Bij de huidige stand van inventarisatie is het onmogelijk te schatten hoeveel onuitgege
ven egodocumenten in openbare instellingen berusten, laat staan bij particulieren. Op
landelijk niveau is er wel het Centraal Register van Particuliere Archieven. Het CRPA
registreert vanaf 1964 o.m. egodocumenten op basis van gepubliceerde jaarverslagen
van archiefdiensten en inventarissen. Deze registratie gaat niet 'in de diepte', want de
vaak summiere beschrijvingen in inventarissen worden zonder meer overgenomen. Het
voornaamste doel van het CRPA is registratie van de verblijfplaats en de globale in
houd van particuliere archieven, vooral van die welke zich (nog) in particulier bezit be
vinden. Het fiche-bestand van het CRPA, zo blijkt na enig onderzoek, vermeldt slechts
een deel van het werkelijke aantal in handschrift bewaarde egodocumenten.
Dat ondanks het bestaan van het CRPA de belangstelling voor egodocumenten in het
archiefwezen gering is, blijkt uit het feit dat niet alleen in de bestaande, maar ook in de
nieuwe concept archiefterminologie weinig aandacht aan het begrippenapparaat is ge
geven.21 In de nieuwe concept archiefterminologie vindt men slechts de term dagboek.
Termen als mémoires en autobiografie ontbreken. En dat terwijl in de praktijk in in
ventarissen allerlei termen opduiken, zoals levensherinneringen, dagelijkse aantekenin
gen en familiekroniek. De gebruiker moet maar raden wat zich achter deze en ande-
20 J. Brouwer, Philips Willem, de Spaanse prins van Oranje, Naar een oud Spaans handschrift,
in: Verzameld werk, I, Amsterdam, 1956.
21 Concept lexikon van Nederlandse archieftermen, 's-Gravenhage, 1982.
re woorden verschuilt. Een familieboekje blijkt vaak niets anders te zijn dan een uitge
breide verjaardagskalender!
Veel egodocumenten bevinden zich in particulier bezit. Dit levert zo zijn eigen proble
men op. Van openbaarheid is dan natuurlijk amper sprake. Hierbij moeten we ons
overigens wel bedenken dat zelfs ten aanzien van 18de-eeuwse dagboeken die in open
bare archiefbewaarplaatsen worden bewaard door de huidige eigenaren beperkingen
ten aanzien van de openbaarheid zijn gesteld.
Voor de onderzoeker die geïnteresseerd is in egodocumenten is de situatie dus verre van
rooskleurig.
Tegen deze achtergrond moet het project worden gezien dat in 1981 gestart is aan de
Subfaculteit Maatschappijgeschiedenis i.o. van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de
samenstelling van een repertorium van egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de
16de tot 18de eeuw.22 Het doel is het vervaardigen van een repertorium van egodocu
menten, waarbij de voornaamste categorieën zijn: het dagboek, de autobiografie, de
mémoires en het reisjournaal. De persoonlijke brief zal niet worden opgenomen. Ten
eerste is de laatste categorie daarvoor te omvangrijk en is het vaak moeilijk op basis van
een archiefinventaris persoonlijke en zakelijke correspondentie van elkaar te scheiden,
wat trouwens vaak op zichzelf al een onmogelijkheid is voor de 18de eeuw en eerder.
Ten tweede zullen de brievencollecties in bibliotheken thans via de computer toeganke
lijk gemaakt worden (het 'Nationale Brievenproject', de Thesaurus Nominum). Uit
gesloten worden verder uiteraard alle ambtelijke en zakelijke stukken, zoals scheeps
journalen, kasboeken en verslagen van ambassadeurs, hoewel daarin wel af en toe een
persoonlijke aantekening gevonden kan worden. Ook aantekeningen van zuiver genea
logische aard, 'familieboekjes', blijven buiten beschouwing. Alleen wanneer een 'fami
lieboekje' of een kasboek overgaat in een persoonlijk dagboek, dat wil zeggen van ka
rakter verandert, zal dit als egodocument beschouwd kunnen worden. De grenzen blij
ken in de praktijk in de meeste gevallen duidelijk te trekken.
De inventarisatie zal zich beperken tot egodocumenten van Noord-Nederlanders. Hier
bij zal een even ruime interpretatie worden gehanteerd als door de redactie van het Bio
grafische woordenboek van Nederland,23 Dat wil zeggen dat onder Noord-Nederlan
ders niet alleen degenen gerekend worden die de Nederlandse 'nationaliteit' hadden of
die op het grondgebied van de Republiek der Verenigde Nederlanden geboren zijn,
maar ook degenen die in de Noordelijke Nederlanden of in overzeese gebiedsdelen voor
langere tijd gewoond en gewerkt hebben.
In de periodisering wordt aangesloten bij het in mei 1982 verschijnend Repertorium van
verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen, door mevr. M. Carasso-Kok,
waarin ook de egodocumenten van Noord-Nederlanders zijn opgenomen tot ca. 1515
22 Voor Engeland bestaat zo'n repertorium:
W. Matthews, British diaries. An annotated bibliography of British diaries written between
1442 and 1942, Berkeley-Los Angeles, 1950.
23 Biografisch woordenboek van Nederland, I, 's-Gravenhage, 1979, p.V.
[231]
[230]