nen. Eén van hen is R. Fruin, die zelf enkele egodocumenten heeft uitgegeven. Maar bij Fruin vinden we al herhaaldelijk de veelgehoorde klacht: er zijn door Nederlanders nooit interessante dagboeken en gedenkschriften geschreven. In zijn inleiding tot de autobiografie-op-rijm van Coenraet Droste schreef Fruin: ik wil de eerste zijn om het te erkennen, de vorm waarin zij gesteld zijn is verre van behaaglijk en hun inhoud niet bijzonder belangrijk. Doch bij gemis van beter krijgt het middelmatige en zelfs het minder dan middelmatige een zekere waarde voor ons: en dit is ongelukkig hier het ge val: het betere, dat Droste's rijmelarij ontbeerlijk en overbodig maken zou, waar is het te vinden?'9 Op de laatste vraag is nooit antwoord gegeven; wel is de klacht van Fruin dikwijls her haald, niet in de laatste plaats door G. Kalff jr., die in 1935 Het dietsche dagboek publi ceerde, een overzichtwerk over het genre.10 Helaas is dit weinig meer dan een becom mentarieerde bibliografie van uitgegeven Nederlandse egodocumenten. Voor de 16de tot 18de eeuw telt Kalff ongeveer 70 dagboeken en reisjournalen. De slotconclusie van Kalff luidt, dat er nooit een Nederlandse Pepys heeft bestaan. Nu baseerde Kalff zich op uitgegeven dagboeken en reisjournalen, en dat is slechts een fractie van wat er zich in archieven en bibliotheken aan egodocumenten bevindt. Er zijn in Nederland nooit veel egodocumenten uitgegeven. Bovendien zijn sommige van deze uitgaven ongeschikt voor het gebruik door een historicus. Veel documenten zijn slechts in excerpt uitgegeven, zoals het dagboek van George Rataller-Doubleth (1599-1655), bewerkt door R. Fruin, die zich erover beklaagt dat er geen belangstelling bestond voor een uitgave in extenso.11 Sommige documenten zijn vrij bewerkt, zoals het dagboek van J. Bicker Raye (1701-1775).12 Van de uitgave van de 'gedenkschriften' van H.v.A. (wie dit is, blijft onbekend), lopend over de jaren 1748-1813, uit 1882, schreef Th. Jorissen terecht: 'De ongelukkige knip- en naaimachine van de uitgever heeft de stof eenvoudig bedorven'.13 Die uitgever bleef, evenals de auteur van de gedenkschriften, anoniem. Het schijnt A. W. Engelen te zijn geweest en hij had met zijn uitgave zo'n succes, dat hij twee jaar later een vervolg produceerde.14 Het is verbazingwekkend dat C.H.E. de Wit in 1977 een heruitgave voor zijn rekening durfde te nemen van deze 'gedenkschriften', waarvan zelfs de authenticiteit betwijfeld kan worden. 9 R. Fruin (ed.), Overblyfsels van geheugchenis der bisoudere voorvallen in het leeven van den heere Coenraet Droste, 2 dln., Leiden, 1879. 10 G. Kalff jr., Het dietsche dagboek, Groningen-Batavia, 1935. 11 R. Fruin, 'Uit het dagboek van een Oud-Hollander, in: De Gids 1869-1V, pp. 369 ev. 12 Fr. Beijerinck, M.G. de Boer (ed.), Het dagboek van Jacob Bicker Raye (1732-1772), Amster dam, z.j. 13 Th. Jorissen, 'Uit familiepapieren', in: Historische studiën, IV, Haarlem, 1893 pp 53-78 p 78. 14 Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte over de tweede helft der 18de en het begin der 19de eeuw, door Mr. H.v.A., Tiel, 1882 (fotogr. herdr. Rotterdam, 1977, met een aanbeveling van C.H.E. de Wit). Herinneringen van vroeger en later leeftijd en aan gedenkwaardige land- en tijdgenoten, ten vervolge op 'Uit de gedenkschriften etc. door H.v.A.', Tiel, 1884. [228] Verder wordt er (nog steeds?) censuur toegepast door tekstbewerkers. Het dagboek van Pepys is het klassieke voorbeeld, maar ook in Nederland werd druk gecensureerd. In 1876 verwekte het verschijnen van de eerste delen van het Journal van Constantijn Huygens jr. (1628-1697) een schandaal.15 De volgende delen werden daarom gekuist van 'sexuele opsnijderijen'. In 1907 lieten G. Brom en L.A. van Langeraad de in het Italiaans gestelde passages in het Diarium van Aernout van Buchell (1565-1641) weg, omdat Van Buchell zijn amoureuze avonturen bij voorkeur in die taal verhaalde.16 Kra mer, de bewerker van de gedenkschriften van Van Hardenbroek, roept in zijn inleiding uit dat zij vrij zijn van 'stuitende uitdrukkingen', maar toch worden de lezer twee 'aan stotelijke passages' bespaard. Men kan slechts raden hoe het minder brave auteurs ver ging: het Historisch Genootschap heeft in zijn Richtlijnen voor het uitgeven van histo rische bescheiden helaas verzuimd aan te geven hoe het rode potlood gebruikt dient te worden. Censuur en tekstverminking zijn nog daar aan toe. Erger is dat verschillende egodocu menten van A tot Z vervalst zijn, wat niet eens altijd even eenvoudig is vast te stellen, wanneer het 'originele manuscript' verdwenen is, zoals in het geval van de mysterieuze H.v.A. Zelfs ten aanzien van recente herdrukken is argwaan op zijn plaats. In 1981 ver scheen in de Penguin Books het Diary of a farmer's wife 1796-1797. Dit was oorspron kelijk verschenen in 1937 in het blaadje Farmer's Weekly als een soort aangeklede re ceptenrubriek!17 In Nederland heeft de 'Clapper der Calkoens' veel stof doen opwaaien, het dagboek van Arent Calkoen en diens al even fictieve zoon Petrus. Hun avonturen verschenen eerst in de Hoogeveensche Courant, later in de Nieuwe Drenthsche Volksalmanak voor 1894 en tenslotte als monografie onder de titel: Eene Drentsche veenkolonie in de laatste helft der zeventiende eeuw. Het journaal van A. en P. Calkoen, in 't licht gege ven en met aantekeningen voorzien door Alb. Steenbergen, lid van het Friesch Genoot schap voor Geschied- Oudheid- en Taalkunde. ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1902). Nog in het jaar van verschijnen hiervan ontmaskerde J.G.C. Joosting Steenber gen als degeen die alles uit zijn duim had gezogen.18 Doorzichtiger is het zouteloze geschrift dat moet doorgaan voor het dagboek van een Goudse regent, Een don Juan in de 17e eeuw, in 1928 'uitgegeven' door A.J. van der Tocht, een boek dat men in bibliotheken nog wel eens onder de 'Nederlandse geschie denis' gerubriceerd tegenkomt.19 Vermeld kan nog worden dat de roman in brieven 15 Constantijn Huygens de Zoon, Journalen, I, II, Utrecht, 1876-1877. 16 G. Brom, L.A. van Langeraad (ed.), Diarium van Aernout van Buchell, Utrecht, 1907. 17 The diary of a farmer's wife (1796-1797), (Harmondsworth), (1981). Dr. F.W.J. Koorn atten deerde ons op het feit dat het hier mogelijk een vervalsing betreft. Het originele manuscript is niet bekend, evenmin konden de beschreven personen geïdentificeerd worden. De feministi sche toon past beter in 1937 dan in 1796. De eerste publicatie vond, evenals de 'Clapper', niet plaats in een vaktijdschrift. 18 J.G.C. Joosting, De 'Clapper' der Calkoens, (Assen), (1902). 19 A.J. van der Tocht (ed.), Een don Juan in de 17e eeuw, Leiden, 1928. [229]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 67