Verstopte bronnen: egodocumenten van Noord-Nederlanders uit de 16de tot 18de eeuw De term egodocument is een woord dat pas sinds kort gerekend wordt tot het Neder landse taaleigen. In het woordenboek van Van Dale komt het woord voor het eerst voor in de editie van 1976, met de aanvechtbare omschrijving 'historisch document in de ik- stijl'. Algemeen wordt aangenomen dat het woord gemunt is door J. Presser, maar bij welke gelegenheid hij deze term gelanceerd heeft is niet bekend. Presser gebruikte de term in zijn artikel over mémoires in de Algemene Winkler Prins uit 1958.1 Pressers ne ologisme is misschien niet fraai, maar het voldoet wel aan een behoefte om een bepaald genre verhalende historische bronnen aan te duiden, zoals dagboeken, autobiografieën, mémoires, reisverslagen en persoonlijke brieven. Met de term egodocument is het in middels gesteld zoals met zoveel andere: iedereen weet wat ermee bedoeld wordt, maar het definiëren ervan blijkt bijzonder moeilijk te zijn. Presser definieerde egodocumen ten als 'die historische bronnen waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een "ik"... als schrijvend en beschrijvend subject'. Later noemde H.W. von der Dunk ego documenten 'persoonlijke getuigenissen' en omschreef deze als 'documenten, waarin de auteur niet zijns ondanks en zeer indirect iets over zichzelf te kennen geeft, maar waarin hij iets kwijt moet dat hem persoonlijk bezighoudt, raakt of opwindt'.2 Egodocumenten kunnen een schat aan informatie opleveren, in de eerste plaats natuur lijk over de schrijver. Maar niet alleen voor diegenen die de biografie als genre van ge schiedschrijving beoefenen zijn egodocumenten van belang. Dagboeken van politici werpen een heel ander licht op hun handelen dan officiële archiefbescheiden. Daarom zijn de meeste beschrijvingen van het gedrag van Hollandse regenten in de 18de eeuw ontleend aan de 'Memoriën van Mr. Diderik van Bleyswijk', in 1887 door Th. Jorissen uitgegeven.3 Beschouwingen over toestanden aan het stadhouderlijk hof in de 18de eeuw zijn steevast gebaseerd op de 'Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Harden- broek', vanaf 1901 uitgegeven door F.J.L. Kramer.4 D.J. Roorda heeft erop gewezen 1 J. Presser, 'Memoires als geschiedbron', in: Uit het werk van dr. J. Presser, Amsterdam, 1969, pp. 277-283. 2 H.W. von der Dunk, 'Over de betekenis van ego-documenten', in: Tijdschrift voor Geschie denis 83 (1970), pp. 147-161. 3 Th. Jorissen (ed.), Memorien van mr. Diderik van Bleyswijk (1734-1755), Utrecht, 1887. 4 F.J.L. Kramer (ed.), Gedenkschriften van Gijsbert van Hardenbroek (1747-1787), 6 dln., Amsterdam, 1901-1918. [226] dat zijn reconstructie van wat er zich tijdens de crisis van 1672 achter de coulissen heeft afgespeeld, voor een groot deel is gebaseerd op dagboeken, zoals dat van de Haarlemse arts Langedult en de Rotterdamse regent Vroesen.5 Waar de officiële registers witte plekken-of soms zelfs uitgescheurde pagina's-vertonen, willen dergelijke bronnen die leemtes wel eens opvullen, en vaak meer dan dat. Behalve voor de meer traditionele politieke geschiedenis leveren deze egodocumenten ook materiaal voor de sociale geschiedenis. De aard van het collectieve geweld in de cri sis van 1672 kan bijvoorbeeld mede vastgesteld worden aan de hand van dergelijke bronnen. Maar nog groter is de betekenis voor het onderzoek naar die terreinen van het leven, waarover andere bronnen zwijgen, zoals de omgang tussen familieleden, het buurt- of dorpsleven, de volkscultuur, de religiositeit, de omgang met dienstpersoneel en het sexuele leven. Hoe belangrijk een egodocument hierbij kan zijn, heeft A. Mac- Farlane aangetoond in zijn studie The family life of Ralph Josselin. A seventeenth- century clergyman. An essay in historical anthropolgyf Onder de egodocumenten vormen de reisjournalen een bijzonder genre, dat van grote betekenis is voor de beoefening van de geschiedenis van de Europese expansie, voor de geschiedenis van de kunstwaardering (het befaamde oordeel van P.C. Hooft over de Notre Dame!) en voor het architectuur-historisch onderzoek. Voor dat laatste worden thans vooral uitgegeven reisverslagen van buitenlanders binnen Nederland gebruikt, zo als dat van B.G. Niebuhr uit 1808.7 Tenslotte kunnen egodocumenten vanzelfsprekend literaire waarden hebben, zoals het reisverslag van Jacob van Lennep uit 1823.8 Als literair genre heeft het egodocument natuurlijk ook zijn eigen geschiedenis: wan neer ging men dagboeken schrijven, welke mensen schreven dagboeken, veranderde het karakter van het dagboek in de loop der tijd? Deze en andere vragen kunnen ook gesteld worden ten aanzien van de autobiografie of het reisjournaal. De belangstelling voor egodocumenten als historische bron is in Nederland altijd vrij gering geweest. Ten dele hangt dit samen met het karakter van de Nederlandse historio grafie, waarbinnen de aandacht voor de biografie immers ook altijd klein is geweest. Dat de belangstelling in Nederland thans groeiende is, blijkt uit het verschijnen van een thema-nummer van het Tijdschrift voor Geschiedenis in 1970 onder de titel Egodocu menten, een bijzonder genre van historische bronnen'. Dit wil niet zeggen dat er in Ne derland niet al vóór Presser historici hebben gewezen op het belang van dit soort bron- 5 D.J. Roorda, Partij en factie. De oproeren van 1672 in de steden van Holland en Zeeland, een krachtmeting tussen partijen en facties, Groningen, 1978, p. 9. 6 A. MacFarlane, The family life of Ralph Josselin, Cambridge, 1970. Vgl. L. Stone, The family, sex and marriage in England 1500-1800, London (1977). 7 J.J. Voskuil, Van vlechtwerk tot baksteen. Geschiedenis van de wanden van het boerenhuis in Nederland, Arnhem, 1979, p. 104 (cit. B.G. Niebuhr, Nachgelassene Schriften, Hamburg, 1842, p. 188). Drs. W. Denslagen wees ons op dit en andere voorbeelden. 8 J. van Lennep, Nederland in den goeden ouden tijd (1823), M.E. Kluit (ed.) Utrecht, 1942 (over de op het nippertje niét weggecensureerde opmerkingen van Van Lennep over de Frie zen, die vlg. de uitgeefster 'schromelijk overdreven' zijn: p. 76 n.). [227]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 66