door de Leids-Amsterdamse school8. Na S.J. Fockema Andreae (1877-1914) en A.S. de
Blécourt (1917-1939) (en een interimperiode met W. van Iterson, 1939-1946) bezette
H.F.W.D. Fischer, een leerling van de Amsterdamse hoogleraar L.J. van Apeldoorn,
de Leidse leerstoel in het oud-vaderlands recht van 1946 tot 1964. De opvatting van de
ze school spreekt duidelijk uit het volgende citaat uit Fischers oratie: 'Tegenwoordig
vragen de juristen immers niet meer naar uit de historie op te diepen beginselen van gel
dend inheemsch recht, want al sinds de codificatie geldt er geen inheemsch recht meer
als afzonderlijk deel van het recht... Thans verlangt de jurist allereerst het tegenwoor
dig geldende recht goed te begrijpen, teneinde het op de juiste manier te kunnen toepas
sen en zoo noodig te verbeteren... Daarom is het nu de taak van den beoefenaar van het
oudvaderlandsche recht om... het inzicht in het hedendaagsche recht te verruimen door
nasporing van de wording daarvan en vergelijking met het vroegere recht'9
Tot de Leids-Amsterdamse school behoort ook J.A. Ankum: gevormd in Amsterdam,
Fischers opvolger in Leiden en sedert 1965 hoogleraar aan de Universiteit van Amster
dam. Ankum vond de term 'pragmatische rechtsgeschiedenis' uit: 'Daarbij worden de
rechtsfiguren van ons moderne privaatrecht naar oorsprong en ontwikkeling onder
zocht en wordt veelal uitgegaan van problemen, die zich in het moderne recht ten aan
zien van bepaalde rechtsinstellingen voordoen. Als belangrijkste waarde van deze wijze
van beoefening der rechtsgeschiedenis zie ik, dat zij in belangrijke mate kan bijdragen
tot ons inzicht in het huidige recht en zonder twijfel ook in de kwaliteiten en gebreken
van ons toekomstige recht'.10
Rechtshistorici en archivarissen
In het citaat waarmee ik begon werd de publikatie van de Goudse rechtsbronnen ge
noemd 'een formalistische archievenpublicatie'. Daaruit spreekt de minachting van de
universitaire beoefenaar van de rechtsgeschiedenis voor de 'archiefrat' die met de
rechtsgeschiedenis op een heel andere manier bezig is. De Vereeniging tot uitgaaf der
bronnen van het oud-vaderlandsche recht (OVR)-in 1879 opgericht - werd gedomi
neerd door archivarissen11. S. Muller Fz. was acht jaar secretaris en daarna zestien
jaar voorzitter. Later waren archivarissen als Joosting, Fruin, Martens van Sevenho-
ven, Fockema Andreae jr., Ter Kuile en vooral Van de Ven actief in OVR. Ook de ar
chivarissen in OVR waren juristen - collega Dekker was vier jaar geleden de eerste niet-
8 H. van den Brink, The charm of legal history (Amsterdam 1974) 317-321 geeft een lijst van de
hoogleraren belast met onderwijs in het Romeins en het oud-vaderlands recht aan de Neder
landse universiteiten en hogescholen sedert 1800.
9 H.F.W.D. Fischer, Oude en nieuwe opvattingen omtrent de studie van het oudvaderlandsche
recht (Leiden 1946) 18-19.
10 J.A. Ankum, De voorouders van een boze fee. Beschouwingen over de geschiedenis van de
ontbinding van wederkerige overeenkomsten wegens wanprestatie (Zwolle 1964) 31.
P.J. Verdam, Honderd jaar Bronnen en Jan Matthijsen, in: Verslagen en mededelingen [van
de] Stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht, Nieuwe reeks [VM OVR
NR], 2 (1980) 27-31.
[216]
jurist die in het bestuur werd opgenomen. Van de juristen-rechtshistorici aan de univer
siteiten onderscheidden zij zich gunstig door grotere belangstelling voor de institutione
le geschiedenis, maar ongunstig door een preoccupatie met de middeleeuwen. Tot 1902
was het terrein van OVR begrensd tot de 16e eeuw, daarna werd de einddatum 1811,
terwijl pas in 1940 de einddatum werd geschrapt. We mogen niet vergeten dat de archi
varis in die tijd bijna uitsluitend archieven van vóór 1813 beheerde.
De belangstelling voor de middeleeuwen en de minder enge privaatrechtelijke beschou
wingswijze betekenden dat de archivaris het privaatrecht van na de 16e eeuw, dat door
de receptie (de overneming in ons rechtsstelsel) van het Romeinse recht zo sterk veran
derde, terzijde liet.
Aan de universiteiten waren juist het Romeinse privaatrecht en het door dit Romeinse
recht beïnvloede privaatrecht van de 16e eeuw tot begin 19e eeuw onderwerp van onder
zoek en onderwijs. Voor de archivarissen-rechtshistorici was oud-vaderlands recht het
inheemse, het 'Germaanse' recht van vóór de receptie; voor De Blécourt en zijn opvol-
gens was dit het Hollands privaatrecht van Hugo de Groot, het Rooms-Hollandse
recht12.
Rechtshistorie, archivarissen en historici
In hun belangstelling voor het 'Germaanse' recht van de middeleeuwen en voor de insti
tutionele geschiedenis ontmoetten de archivarissen de historici, vooral de mediëvisten.
Ik noem de namen van Blok, Gosses, Enklaar, ook Huizinga in zijn vroege jaren. La
ten we niet vergeten dat er een lijn loopt van de Romantiek in Duitsland naar de Monu-
menta Germaniae Historiae en via Ranke, met vertakking enerzijds naar Robert Fruin
en de Nederlandse geschiedwetenschap, anderzijds naar de archivarissengeneratie van
Muller, Feith en Fruin.
Deze ontmoeting op historisch terrein gaf de archivarissen-rechtshistorici in het alge
meen meer oog voor het oud-vaderlands recht als deel van de geschiedenis, dan de
rechtshistorici aan de juridische faculteiten. Deze laatsten hadden nóg een handicap: zij
bestudeerden het oud-vaderlands recht vooral aan de hand van uitgegeven bronnen als
wetgeving en juristenliteratuur. Hoe het recht in werkelijkheid vroeger werd toegepast,
'law in action', onttrok zich goeddeels aan hun waarneming13.
Fruin - de Fruin van de Handleiding - zei terecht dat 'hij, die gewapend met al de uit
gaven der oud-vaderlandsche rechtsbronnen, zich neerzet om nu in zijn studeer-
12 Van den Brink, a.w. (noot 3), 67. Vgl. Fischer, a.w., 18: 'Dat recht moet in zijn geheel histo
risch onderzocht worden. Ongetwijfeld zal daarbij bijzondere belangstelling moeten worden
geschonken aan het Romeinsch-Hollandsche recht... waarmede onze "klassieke" juristen als
De Groot, Huber, Voet en Van Bijnkershoek hebben gewerkt.'
13 Ter nuancering van deze generaliserende uitspraak wijs ik op het gebruik van de contempo
raine gedrukte verzamelingen van rechtspraak en juridische adviezen en op de uitgave van de
Observationes Tumultuariae, het door Van Bynkershoek en Pauw gehouden 'dagboek' van de
besprekingen in de raadkamer van de Hoge Raad van Holland en Zeeland 1704-1787. Zie H.
Coing, Handbuch der Quellen und Literatur der neueren europaischen Privatrechts-
geschichte, II.2 (München 1976) 1399-1430.
[217]