bepalingen kunnen voorschrijven. Het behoeft geen betoog dat het hier gaat om hoge uitzonde ringen. Hetzelfde geldt voor de bepaling in het derde lid van artikel 7 inzake de beperking van de algemeen geldende bevoegdheid tot het kosteloos raadplegen van archiefbescheiden. Voor het verlenen van diensten kan door de minister een tarief worden vastgesteld. Het uitlenen van archiefbescheiden dient aan strenge voorschriften onderworpen te zijn. Beter is het om reproducties ter beschikking te stellen en de orginelen veilig te bewaren. Uitlening vindt in geen geval plaats aan natuurlijke personen. Ad artikel 8 Het is wenselijk deze bepaling in de landsverordening op te nemen, omdat nergens uitdrukkelijk een dergelijke bevoegdheid aan de archivaris is toegekend. Ad artikel 9 Met de praktijk van vóór de instelling van het Centraal Historisch Archief, toen het mogelijk was, dat personeel zonder enige waarborg van geschiktheid en bekwaamheid werd belast met het ar chiefbeheer, is gelukkig reeds lang gebroken. In de loop der tijd is men het belang van de archie ven, van archiefonderzoekingen en -studiën gaan inzien. Het amateurisme in het archiefbeheer heeft intussen plaats gemaakt voor een wetenschappelijke aanpak. De continuïteit vereist, dat ook in de toekomst aan de algemene landsarchivaris, diens plaatsvervanger en aan de beheerders van andere archiefbewaarplaatsen de eis zal worden gesteld, dat zij met goed gevolg een akademische studie zullen hebben voltooid. Deze eis is aan de huidige functionarissen ook gesteld. Bovendien hebben die in Nederland en in Curasao van deskundige archivarissen een speciale archiefopleiding en -begeleiding ontvangen. Aan personeel, dat na de inwerkingtreding van deze landsverordening in genoemde functies zal worden benoemd en aan enkele andere wetenschappelijke medewerkers zal de eis worden gesteld, dat zij in het bezit zijn van een diploma waaruit blijkt, dat zij een oplei ding op wetenschappelijk niveau voor de hoedanigheid van archivaris hebben voltooid. De be doelde opleiding kan aan de Nederlandse rijks archiefschool of aan een ander door de Minister van Algemene Zaken te erkennen instituut worden gevolgd. De nadere regeling kan in een lands- besluit worden neergelegd, waarin ook een overgangsbepaling moet worden opgenomen voor de gelijkstelling van het reeds aan het Centraal Historisch Archief verbonden personeel met de vol gens nieuwe benoembaarheidseisen aan te stellen archieffunctionarissen (zie in dit verband de artt. 8, 9 en 10 van de algemene maatregel van bestuur van 2 september 1919, S. 551, tot uitvoe ring van de Archiefwet 1918). Het gaat hier voor alles om plaatsing bij de archiefbewaarplaatsen van wetenschappelijk ge schoolde archiefambtenaren. De in de opleiding gelegen waarborgen van geschiktheid kunnen va riëren naar gelang van de meerdere of mindere mate van belangrijkheid van de archieven. De ei sen' aan b.v. een archivaris op een kleiner eiland te stellen, kunnen wellicht minder zwaar zijn dan die, welke voor de bekleding van het ambt van Algemene Landsarchivaris of archivaris op een groter eiland mogen worden gevorderd. De hier bedoelde variatie in de vooropleidingseisen kan tot uitdrukking komen in het uitvoerings besluit. Zoals uit artikel 9 blijkt, verlangt de landsverordening dat bij landsbesluit regels over de opleiding tot middelbaar en hoger archiefambtenaar zullen worden gegeven. Uit bedoelde regels zou moe ten blijken, dat de opleiding tot hoger archiefambtenaar het karakter zal dragen van een aanvul ling op de universitaire studie en die vakken zoals de archivistiek zal moeten omvatten, welke niet aan de universiteit worden gedoceerd. Artikel 9 laat de vaststelling van de benoembaarheidseisen voor de middelbare en hogere archief ambtenaren bij de archiefbewaarplaatsen geheel aan een landsbesluit over; door het aan elkaar [198] koppelen van opleiding en benoembaarheidseisen in dit artikel is het evenwel duidelijk, dat voor de categorie van de hogere archiefambtenaren een universitaire studie en een vakexamen zullen zijn vereist. Een en ander komt ter sprake bij de behandeling van het hier bedoelde landsbesluit. Op deze plaats zij er slechts op gewezen, dat in een aantal andere artikelen van deze landsverorde ning worde gesproken van hoger archiefambtenaar in de zin van artikel 9. Artikel 9 heeft alleen betrekking op de opleiding en de benoembaarheidseisen van ambtenaren bij de archiefbewaarplaatsen in de zin van deze landsverordening. Hieruit volgt dat bij het landsbesluit ter uitvoering van artikel 9 dus geen opleidings- of benoem baarheidseisen kunnen worden gesteld voor het personeel, dat belast is met een taak ten aanzien van de nog niet naar een archiefbewaarplaats overgebrachte archiefbescheiden. Wel zullen de on derscheidene administraties zelf het volgen van de opleiding of het hebben voldaan aan de krach tens artikel 9 te stellen benoembaarheidseisen kunnen vergen. Ad artikel 10 De vraagstukken op archiefgebied zijn van velerlei aard. Archieven ontstaan door administratieve handelingen. Brieven, rapporten, verslagen, nota's, beschikkingen, de financiële boekhouding, en andere re- gistratievormen geven inzicht in de huishouding van de overheid en de relatie tussen overheid en burger. Overheidsgegevens zijn mede van belang voor de burgers, omdat de overheid veel gege vens over het wel en wee van velen verzamelt. Administratief zijn de meeste bescheiden slechts van tijdelijk belang. Na enkele jaren is veel in de veranderende maatschappij achterhaald, verouderd. Burgerlijke stand en andere gegevens betreffende de bevolking, kadaster- en notarisarchieven be vatten bescheiden die rechten en plichten voor langere termijn registreerden. Rechterlijke en be lastingarchieven laten verantwoordelijkheden zien van de samenleving als geheel en van het indi vidu afzonderlijk. Een groot percentage van het archief is van tijdelijk, een klein percentage van blijvend belang. Wat van tijdelijk administratief belang is kan, historisch gezien, eeuwigheidswaarde hebben. Vooral om die waarden te overwegen en om deskundige voorlichting te geven aan de verantwoor delijke minister danwel de Bestuurscolleges van de eilandgebieden is in deze landsverordening een Archiefraad in het leven geroepen. In verband met de verscheidenheid der te behandelen vraagstukken zal de samenstelling van de archiefraad veelzijdig moeten zijn. Gedacht wordt aan de Algemene landsarchivaris en de Algemeen registrator, historici en bestuursambtenaren. Naast het 'vernietigingsvraagstuk' (selectievraagstuk) zal aandacht worden besteed aan personeels aangelegenheden, de toepassing van microfilm op archiefgebied, bronnenpublikaties, de uitgave van archiefinventarissen en -gidsen en voorts aan tentoonstellingen voor het publiek in het alge meen en voor onderwijsdoeleinden aan groepen in het bijzonder. Over al deze en andere zaken zal de Archiefraad de Minister danwel de Bestuurscolleges van de eilandgebieden adviseren. Ad artikel 11 Het 'Centrale landsarchief' als verzamelnaam voor de archieven van instellingen der centrale overheid is als zodanig vanaf de vorming van archieven bij de centrale overheid bekend. Organi satorisch maakte het eerst deel uit van de Algemene Secretarie. Met ingang van 1 januari 1968, na de splitsing van de Algemene Secretarie in de centrale bureaux voor Juridische en Algemene Za ken, Personeelszaken en Registratuur en Archiefzaken, ressorteerde het Centrale landsarchief on der laatst vermeld bureau. Bij Landsbesluit van de 26ste augustus 1969 (P.B. 1969, no. 128) werd een afzonderlijke dienst ge naamd 'Centraal Historisch Archief' ingesteld met de volgende taakopdracht: [199]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 52