Hoe historisch is de archiefinventaris?
In afl. 1 van jrg. 86 van het NAB verscheen een artikel met de nogal mysterieuze titel
'Mag de archivaris de V.V.A.-inventaris van de registrator uiteindelijk als de zijne be
schouwen? Ik meende aanvankelijk dat het om een auteursrechtkwestie handelde,
waarbij het woord 'uiteindelijk' relateert aan het recht van verjaring, doch na lezing
was het mij gegeven te begrijpen dat het er niet om gaat, of een archivaris een door een
registrator gemaakte inventaris onder zijn naam mag uitgeven, maar om de vraag, of de
archivaris gerechtigd is een door een registrator vervaardigde inventaris te vervangen
door een van zijn hand. Het antwoord hierop kan kort zijn: De archivaris is belast met
het beheer der naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archieven en tevens is hij ver
antwoordelijk voor de goede raadpleegbaarheid dezer archieven. Ergo, als hij meent
dat een archiefinventaris niet aan redelijke eisen voldoet, dan maakt hij een ander. En
het behoeft niet per se de inventaris van een registrator te zijn welke vervangen moet
worden, maar het kan ook het werk van een voorganger zijn.
Ik zou hiermede kunnen eindigen, ware het niet dat Kooien en Van Driel een aantal ar
gumenten aanslepen die m.i. met de zaak niets te maken hebben. Allereerst de overwe
ging dat 'de medewerkers van de archiefvormende instantie het beste zicht hebben op
de eerste twee motieven (bedoeld zijn de bewijsfunctie en de continuïteit van het
bestuur, F), het derde (de historie) ligt bij uitstek op het terrein van de archivaris'.
Waarmee zij bedoelen dat de registratoren administratief geschoold zijn en van geschie
denis geen kaas hebben gegeten. Of om het wat moeilijker te zeggen: 'Het bekijken in
een breder perspectief, nodig voor een inventaris afgestemd op historisch onderzoek, is
hem de registrator) niet eigen'Het verschil tussen de inventarisatiearbeid van de ar
chivaris en de registrator zou dan ook 'essentieel' zijn, reden waarom zij de archieftermi
nologie verrijkt hebben met de termen 'archivaris-inventaris' en 'registrator-inventaris'.
Ik wil helemaal niet moeilijk doen, maar ik vind het bovenstaande nogal denigrerend
voor de registratoren, die lid of zelfs bestuurslid zijn van de plaatselijke oudheidkundige
vereniging, ja, die regelmatig publiceren over historische onderwerpen en trouwe deelne
mers zijn aan de jaarlijkse bustocht. Tevens zien de schrijvers kennelijk over het hoofd
dat iemand, ook al is hij volstrekt niet geïnteresseerd, een open oog kan hebben voor de
historische waarde der stukken. Ik zou sterke staaltjes kunnen vertellen over eenvoudige
landlieden, die zélf getuigden dat die historie hun boven de pet ging, maar die kostbare
archivalia van de vernietiging redden; alsook over archivarissen, die totaal geen histo
risch benul hadden. Of menen de auteurs wellicht dat tijdens het archiefexamen het
historisch inzicht uit de hemel op de jonge archivist nederdaalt? Indien neen, rijst
[182]
dan niet het vermoeden dat er slechts twee soorten inventarissen bestaan, te weten goe
de en slechte, waarbij het er niets toe doet of deze gemaakt zijn door een archivaris, een
registrator of door wie dan ook?
Het onderscheid dat de auteurs aanleggen tussen archivaris-inventarissen en registrator
inventarissen vind ik niet alleen denigrerend, maar tevens onjuist, aangezien de indruk
wordt gewekt dat registratoren alleen z.g. gecodeerde archieven en dan nog uitsluitend
over perioden van tien jaar (in 'blokinventarissen') ordenen. In het vervolg van hun ar
tikel verdiepen ze zich dan ook slechts in de vraag of de archivaris gerechtigd is deze
blokinventarissen 'historisch bij te stellen'. Een nodeloze vraagstelling zoals we gezien
hebben, terwijl tevens in het vage blijft wat de beide historievrienden met 'bijstellen'
bedoelen. Betekent dit, dat de verschillende blokinventarissen in elkaar geschoven mo
gen worden (hetgeen nogal logisch lijkt, tenzij men van alles een probleem wil maken),
of gaat het om de vraag of de archivaris desnoods het gehele archief opnieuw gaat orde
nen en beschrijven, tot en met het weglaten van de codegetallen toe? Het antwoord ver
nemen wij niet, reden waarom ik het geef: Als het archief een chaos is, b.v. omdat de
beschrijvingen veel te algemeen zijn, of omdat de opvolgende registratoren verschillen
de opvattingen t.a.v. het klasseren hadden, of omdat t.g.v. veranderingen in de code
dezelfde stukken onder verschillende nummers worden aangetroffen, of omdat men al
leen de brieven geklasseerd heeft en alle delen en series zorgvuldig buiten het stelsel
heeft gehouden, dan zou ik inderdaad het archief opnieuw ordenen en beschrijven. Als
het archief redelijk te raadplegen is begin ik er liever niet aan, aangezien er genoeg an
dere archieven op ordening wachten.
En ik ga niet historisch aan het bijstellen, aangezien ik niets voel voor de bewering van
de auteurs, luidende: 'Belangrijker is het feit of deze inventaris ook beantwoordt aan
het zo optimaal mogelijk kunnen gebruiken van de archieven voor historisch onderzoek
(vgl. b.v. de thema's van de VAN-studiedagen der afgelopen jaren). Ligt daar namelijk
niet de eigenlijke inventarisatietaak van de archivaris? Moet hij eigenlijk niet meer doen
dan alleen maar een inventaris maken? Wordt dat de laatste tijd niet te vaak vergeten?'
Dit lezend bekroop me het trieste gevoel dat we in de archivistiek altijd zullen blijven
staan waar we staan, aangezien elke 25 jaar alles opnieuw moet worden uitgevochten.
Ik neem het de lieden niet kwalijk dat ze het archivarissencorps ter verantwoording roe
pen en impertinente vragen stellen (ik was vroeger ook zo'n lieverdje niet), maar wel
vraag ik mij enigszins bezorgd af hoe het gesteld is met hun kennis van de archivistiek.
Als wij de beschrijvingen, zoals die vroeger in S.O.D.-kringen gebruikelijk waren (toen
een dossier of groep van dossiers afdoende beschreven leek met trefwoorden als 'Aan
koop', 'Onderhoud wegen' enz), als onbruikbaar terzijde schuiven, dan blijft er maar
één manier van beschrijven over, namelijk die vanuit het gezichtspunt van de admi
nistratie en gebaseerd op de analyse van de archiefeenheid. Om het heel simpel te ver
duidelijken: Als wij vertellen wat voor soort stukken het zijn, waar ze over handelen,
door wie ze zijn opgemaakt of ontvangen, over welke periode ze lopen en wat hun ma
teriële vorm is, dan moet dit toch tot alleszins begrijpelijke beschrijvingen leiden; al
thans, ik vind 'Stukken betreffende de bouw van de St. Johannes de Deo-school, 1924-
1925. 1 omslag', of 'Register van ontvangen requesten. Met appointementen 1720-
1780. 1 deel' erg duidelijk en ik zie dan ook niet in wat ik daaraan historisch zou moe-
[183]