Bijlage II
Opzet van het Mollierdiagram
Het snijpunt van een verticale lijn (temperatuurlijn) met
één van de kromme lijnen (relatieve vochtigheidslijn
RH-lijn) geeft steeds een situatie van een bepaalde tempe
ratuur van de licht en de erbij behorende RH aan. Op de
schuine lijnen vindt men dan de andere snijpunten, elk
een bepaalde luchttemperatuur en daarbij behorende RH
aangevend, die men bereikt door de oorspronkelijke
lucht te verwarmen of af te koelen. Elk van de schuinen
lijnen verbindt in feite punten waarbij de totale hoeveel
heid vocht in de lucht hetzelfde is.
Enkele voorbeelden zijn ingetekend:
Lucht met een temperatuur van 25° en een RH van 20%,
komt overeen met lucht van 15° en een RH van 80%;
ook: 10° en 20% komt overeen met 3° en 80%. In beide
gevallen is de absolute hoeveelheid vocht gelijk.
Condensatie
Lucht van 18° en een RH van 50% vindt men in het dia
gram door bij 18 °C naar boven te gaan tot het snijpunt
met de kromme lijn van 50% RH. Gaat men nu vanuit dit
snijpunt langs de schuine lijn naar linksboven dan snijdt
deze schuine lijn de kromme lijn van 100% RH. Vervol
gens gaat men van hieruit recht naar beneden en vindt
men dan een temperatuur van 12 °C. Dit betekent dat
men bij afkoeling van lucht van 18 °C met een relatieve
vochtigheid van 50% tot 12 °C het punt bereikt waarbij
condens optreedt. Een archiefstuk, bewaard in een depot
met een temperatuur van 12 °C of lager, doet wanneer
het naar een warme omgeving wordt gebracht, de onmid
dellijk omgevende lucht afkoelen. Hierdoor treedt bij 18
°C en 50% RH of hoger condensatie op het stuk op;
evenals bij 21 °C en 30% RH.
Voor lucht van 18 °C met een RH van 70% treedt bij af
koeling tot 15 °C al condensvorming op. Uiteraard kan
men het diagram ook in tegengestelde zin gebruiken.
Lucht van 15 °C en een 100% RH zal na verwarmen tot
18 °C een RH van 70% vertonen.
Luchtdroging
Heeft men in een ruimte lucht van 18 °C en een RH van
80% en wil men deze lucht drogen tot 50% RH dan moet
men de lucht afkoelen tot 16 °C om het condensatiepunt
te bereiken en vervolgens tot 12 °C om zoveel water uit
de lucht te laten condenseren dan na opwarmen weer tot
18 °C de lucht inderdaad een RH van 50% heeft.
Dit is het principe waarop een ontvochtiger werkt, die
gebruik maakt van het koelkastprincipe, waarbij lucht
eerst langs een koude condensor wordt geleid om ont-
vochtigd te worden en daarna over een verdampereen
heid met hogere temperatuur om weer teruggebracht te
worden tot de oorspronkelijke temperatuur maar met
een lagere RH-waarde.
[166]
Toelichting op 7.1.3. en 9.3.7.4.: luchtverontreiniging
Voor wat betreft de archieven hebben we te maken met verschillende vormen van
luchtverontreiniging. Elk van deze vormen heeft zijn eigen invloed op het materiaal
waaruit een archiefstuk is opgebouwd: papier, leer, perkament, inkt, pigmenten etc.
De belangrijkste van deze vormen van luchtverontreiniging zijn dan voor de archie
ven:
1stofdeeltjes, vooral de scherpere deeltjes
2. zure gassen
a. zwaveldioxyde ofwel S02
b. nitreuze dampen, voornamelijk NOz
c. ozon
d. koolwaterstoffen.
Ad 1
Naast de deeltjes die op natuurlijke wijze ontstaan door afslijpen van steen of wind-
erosie, deeltjes die scherp zijn en mechanische schade aan de materialen veroorzaken,
zijn er in de lucht ook veel deeltjes aanwezig afkomstig van de verbranding in
elektriciteitscentrales, motoren, voertuigmotoren, verwarmingen, fabrieken etc. Deze
deeltjes, vaak ook roetdeeltjes, bevatten veelal kleverige en teerachtige substanties
naast geabsorbeerd zwaveldioxyde en stikstofdioxyde en de overeenkomstige zuren.
Ook zitten er vaak metalen in deze deeltjes die afbraakreacties van de archiefmateria
len kunnen en ook zullen katalyseren versnellen). Over de invloed van de zuren zie
ad. 2.
Ad 2
a. Zwaveldioxyde S02 is een gas dat ontstaat bij de verbranding van zwavel, dus
ook bij de verbranding van zwavelhoudende brandstoffen (aardgas, olie, kolen
maar ook motorbrandstol). Dit zwaveldioxyde wordt zeer sterk geabsorbeerd door
natuurlijke vezels (papier, leer, textiel etc.). Met water dat in dit materiaal aanwe
zig is (elk archiefstuk heeft zijn eigen hoeveelheid water die samenhangt met de re
latieve vochtigheid van de lucht), of met water dat uit de lucht wordt opgenomen
vormt het zwaveldioxyde het zwavelzuur, een zeer sterk zuur dat de natuurlijke ve
zel aantast en afbreekt. Bij de vorming van zwavelzuur uit zwaveldioxyde en water
wordt het zwaveldioxyde eerst geoxideerd. Deze oxydatie kan zowel in de lucht als
aan het oppervlak van de vezels plaatsvinden; daarbij katalyseren bevorderen de
vorming van zwavelzuur uit zwaveldioxyde water en zuurstof) kleine hoeveelheden
ijzer de vormingsreactie van zwavelzuur.
De aantasting van de vezels hangt mede af van de aanwezigheid van katalyserende
deeltjes, de RH, temperatuur en andere factoren doch treedt in alle gevallen op. Zo
wordt papier bruin en bros door de zuurinvloed, een verzuring die door zwaveldi
oxyde dus vergroot wordt.
[167]